Recensie

Recensie Beeldende kunst

Jordan Wolfson maakt existentiële dilemma’s universeel

Op een tentoonstelling in het Stedelijk Museum is het meesterwerk ‘Colored Sculpture’ van Jordan Wolfson te zien: een sublieme stapeling van tegenstellingen.

Drie keer ‘Colored Sculpture’ (2016) van Jordan Wolfson, nu te zien in het Stedelijk Museum.
Drie keer ‘Colored Sculpture’ (2016) van Jordan Wolfson, nu te zien in het Stedelijk Museum. Foto´s Dan Bradica

Natuurlijk, het is meteen duidelijk dat Jordan Wolfsons veelbesproken Colored Sculpture, nu te zien in het Stedelijk Museum, een meesterwerk is, een klassieker – zo spectaculair, meedogenloos en krachtig is een hedendaags kunstwerk maar zelden. Maar er is ook iets vreemds mee.

Het is alsof Colored Sculpture uit de lucht komt vallen: de kracht en de reikwijdte van het werk staan nog net te ver af van Wolfsons reputatie als kunstenaar. Maar voor die frictie bevat de tentoonstelling een oplossing, in de vorm van de video The Crisis (2004), die in de ruimte erachter draait. Hierin zien we Wolfson, 24 jaar oud pas, dwalen door de middeleeuwse kathedraal van Reims. De jonge Amerikaan lijkt zwaar geïntimideerd door het formaat en de culturele rijkdom van het gebouw: gejaagd, fluisterend (al komt dat vast ook doordat er in de kerk een huwelijk gaande is) praat hij tegen de camera over kunst, het kunstenaarschap, en vooral: over de vraag wat je moet doen om een goede kunstenaar te worden.

Hij vertelt dat hij onlangs in Dia Beacon was (de Reims-kathedraal van het minimalisme, zeg maar) en daar diep onder de indruk raakte van een vroeg werk van Robert Smithson: een stapel zand met een spiegel erbovenop.

Minimale werken met maximaal effect

0112culJordann2

Ook spreekt hij zijn liefde uit voor de hangende lampen van Felix Gonzales Torres en voor de ‘gele kamer’ van Olafur Eliasson. Allemaal minimale werken, zo peinst de gretige, vertwijfelde 24-jarige Wolfson, waarin de kunstenaars met een minimale hoeveelheid materiaal een maximaal effect weten te bereiken. Kunstwerken die bijna niks lijken, maar toch gaan over het leven, de dood en het bestaan – dat is toch het hoogst haalbare? Maar hoe maak je zoiets? Gewoon in je atelier gaan zitten? Of kun je beter eerst trouwen, kinderen krijgen en zien wat daar uit voortkomt?

Cruciale kwestie, voor elke (jonge, onzekere, doodgewone) kunstenaar: hoe transformeer je het leven van alledag in grootse, betekenisvolle kunst? Hoe maak je die omzetting?

Het intrigerende aan Wolfsons Stedelijk-tentoonstelling is dat die vraag overal doorheen sijpelt – en dat zou ook wel eens de reden kunnen zijn waarom je bij de opening de nodige achterdocht voelde. Wolfson barst namelijk bijna uit elkaar van ambitie. Hij is in zijn werk voortdurend op zoek naar dat maximale effect, maar, anders dan je misschien zou verwachten, kiest hij daarbij niet voor de simpele klap en de korte termijn. Wolfson wil méér: in elk werk moet het allemáál zitten: leven, dood, complexiteit, beheersing, verlies.

0112culJordann

Dat maakt hem zowel interessant als irritant, want die overdaad aan artistieke ambitie laat zich heel makkelijk verwarren met carrière-geilheid, zeker als een kunstenaar nog zo jong is. Wil Wolfson grote inhoudelijke statements maken, of wil hij de nieuwe Jeff Koons worden? Of gaan die twee misschien toch samen?

Geanimeerde versie van het aidsvirus

Dat verlangen komt opnieuw naar voren in Raspberry Poser (2012), Wolfsons derde grote werk in het Stedelijk. Deze video heeft wel iets van een lange videoclip: op muziek van onder anderen Beyoncé en Pollie Pop dwarrelt afwisselend een geanimeerd zilverkleurig condoom door Soho, zien we Wolfson zelf als kale punker door Parijs zwerven en stuitert een geanimeerde versie van het aidsvirus als een blokkige rode skippybal door hippe winkelinterieurs.

Toch zien we vooral een cartoon-versie van Wolfson nadrukkelijk met zijn bestaan worstelen: het kereltje wringt zich in de vreemdste bochten, zweeft door kamers en snijdt, met een zeer ironische blik, zijn eigen buik open zodat zijn ingewanden naar buiten puilen. Raspberry Poser (let vooral op dat laatste woord) is héél verwarrend en overweldigend veel – tot je beseft dat de film een hippe versie is van The Crisis.

Wolfson stileert zijn eigen vertwijfeling, zijn ambitie en worsteling met de grote thema’s, in de hoop dat het zo grote kunst wordt – en verdomd, hij blijkt dusdanig getalenteerd dat hij daar nog behoorlijk in slaagt ook.

Maar niet helemaal. Want dat is waarom Colored Sculpture zo goed is: hierin slaagt Wolfson erin alle existentiële dilemma’s universeel te maken. Dat doet hij op een schijnbaar simpele manier: hij neemt een pop (type Alfred Neuman-Pinocchio-Jordan Wolfson in Raspberry Poser) en stelt die bloot aan zeer confronterend geweld: de pop wordt opgetild, bungelt als een gehangene, wordt door de ruimte gesleept, en knalt herhaaldelijk hard met zijn kop op de grond. Het intrigerende aan dit alles is dat Wolfson de techniek en de constructie onderdeel maakt van de ervaring: Wolfson laat de kettingen ratelen, de machines knarsen (de verwijzing naar Bruce Naumans Carousel is niet te missen) maar desondanks, of misschien wel juist daarom, voelt het alsof hij de donkerste kant van de worsteling met het bestaan vangt in één wezen.

Lees verder na de video.

Geen illusies. De pop is machteloos, alsof hij in de beste Amerikaanse traditie van de cowboyfilm achter een paard of auto wordt voortgesleept, maar Wolfson hint tegelijk op een bijna provocerende manier naar schoonheid: de kettingen vormen gracieuze patronen, tijdens de ‘marteling’ klinkt Percy Sledge’ über-kitsch-hit ‘When a Man Loves a Woman’ en de poses waarin de pop wordt gedwongen doen onmiskenbaar denken aan ballet.

Daardoor ontstaat een sublieme stapeling van tegenstellingen: deze pop slingert heen en weer tussen vernietigen en scheppen, illusie en geloof, empathie en afstand (hij kijkt godvergeten grimmig) – net als wij allemaal.

Dat Wolfson daarbij vervaarlijk balanceert op de grens van sensatie en geweldsverheerlijking, is misschien wel de crux van dit werk: wie grote kunst wil maken, lijkt Wolfson te willen zeggen, moet het hele leven durven te omarmen. Alle kanten, alle vormen. Zelfs als je daarbij jezelf uiteindelijk wurgt.

Jordan Wolfson: Manic/ Love. Stedelijk Museum, A’dam, t/m 29 januari.