De maatschappelijke en politieke discussie over flexwerk is onterecht, vinden veel werkgevers. De flexibilisering van de arbeidsmarkt is een onomkeerbaar, rationeel en economisch proces, zeggen ze. Maar „op economische gronden” kun je niet zeggen of vaste banen of flexbanen – en in welke verhouding – het beste zijn, zegt het Centraal Planbureau (CPB). Het CPB heeft het flexwerk in Nederland opnieuw in kaart gebracht in onderzoeken die donderdag zijn gepubliceerd. Vijf dogma’s van werkgevers over flexbanen langs de meetlat van het CPB gelegd:
1. Vaste banen zijn verleden tijd, flexibel werk is de toekomst
De vaste baan is op zijn retour, wordt in Nederland vaker gezegd. De opmars van flexwerkers, zoals tijdelijke werknemers, oproep- en uitzendkrachten, plus zzp’ers was de laatste jaren inderdaad gigantisch. Het aantal flexwerkers is sinds 2003 gestegen van bijna 1,1 miljoen naar bijna 1,9 miljoen. Het aantal zzp’ers is in die periode gegroeid van ruim 630.000 naar ruim 1 miljoen. Maar: de groei van zzp’ers stokt en op jaarbasis daalt hun aantal nu zelfs lichtjes – al dan niet door de verguisde ‘modelcontracten’ voor zelfstandigen. Verreweg de meeste werkenden, bijna 5,2 miljoen, hebben nog altijd een vast contract. En: de extreme groei van flexwerk is echt een Nederlands verschijnsel. In de wereld om ons heen is de vaste baan nog vaak de norm. In Europa telt alleen Spanje meer tijdelijke werknemers dan Nederland. Waarbij de crisis Spanje extreem hard heeft getroffen: de jeugdwerkloosheid was in 2013 55 procent. Ten slotte zijn niet alle sectoren even snel aan het ‘flexibiliseren’. De horeca met veel seizoenswerk springt eruit, maar in bijvoorbeeld de financiële sector, de overheid en in het onroerend goed is flexwerk nog beperkt.
2. Flexwerkers en zzp’ers hechten aan het vrije werken
Een grote groep zzp’ers is bewust en met plezier eigen baas. Met name hoogopgeleide, specialistische zzp’ers zijn in staat van hun vrijheid te genieten. Daartegenover zegt 41 procent van de zzp’ers dat een vast contract in een volgende baan „belangrijk” of „heel belangrijk” voor ze is, schrijft het CPB. Bij flexwerkers is er een duidelijker beeld van de ontevredenheid. De overgrote meerderheid, 80 à 90 procent van tijdelijke werknemers, uitzendkrachten en payrollers, vindt een vast contract „(heel) belangrijk”. Dat is ook niet zo verwonderlijk: flexwerkers hebben driemaal zoveel kans op werkloosheid en armoede. Ze vinden hun baan bijna tweemaal zo vaak „belastend” als vaste werknemers. Veel laagopgeleide flexwerkers hebben een „slechte onderhandelingspositie”, worden onderbetaald, bouwen weinig pensioen op en zijn slecht verzekerd.
3. Flexibel werk is een opstap naar een vaste baan
Dat geldt alleen voor een minderheid. De kans om door te stromen naar een vast contract is de afgelopen jaren juist veel kleiner geworden, concludeert het CPB. Van de flexwerkers in 2006 had 30 procent na een jaar een vaste baan gevonden, in 2013 maar 18 procent. Andersom hebben meer flexwerkers na twee jaar nog altijd een flexibele baan – of helemaal geen werk. Van de flexwerkers in 2013 had 58 procent na twee jaar nog steeds een flexcontract en was 18 procent werkloos. De kansen om door te stromen naar een vaste baan zijn ook ongelijk verdeeld. Mannen, laagopgeleiden en mensen met een buitenlandse achtergrond hebben meer kans om langdurig (meer dan drie jaar) met flexibele contracten te blijven werken. Kampioen langdurig flexwerk zijn jongeren, die als starters op de arbeidsmarkt vaak met flexwerk beginnen.
4. De globalisering en conjunctuur dwingen tot flexwerk
De productie in lage lonenlanden en de grillige economische omstandigheden vragen om een goedkoop personeelsbestand dat snel kan groeien en krimpen, zeggen veel werkgevers. Met andere woorden: om flexwerkers. Vooral in exportsectoren is er inderdaad een verband tussen globalisering en de toename van flexwerkers, heeft het CPB geanalyseerd. Als het aandeel export op de omzet in een sector 1 procent stijgt, neemt het aantal flexwerkers 0,17 procent toe. Economische schommelingen hebben geen duidelijk verband met de groei van flexwerkers. De conjunctuur op zich is geen oorzaak van de toename. De conjunctuur lijkt hooguit van invloed op het groeitempo van flexwerk en het type contracten dat toeneemt. Tussen 2003 en 2015 zijn vooral „de meest flexibele en onzekere typen flexibele contracten” toegenomen, volgens het CPB. Vorig jaar had de helft van alle flexwerkers een oproep- of invalcontract of een contract zonder vaste uren. Het CPB ziet overigens geen statistisch verband tussen de globalisering en conjunctuur en de groei van zzp’ers.
5. Als bedrijven niet flexibiliseren, wint de concurrentie
De belangrijkste verklaring voor de groei van flexwerk is beperking van de kosten en risico’s door werkgevers, zegt het CPB. Flexwerkers (en zzp’ers) zijn vaak goedkoper en je zit er niet zo lang aan vast als ze ziek worden of als het slechter gaat met de zaak. „Leergedrag” of kopieergedrag kan hierbij een rol spelen, volgens het CPB: „Wanneer werkgevers zien dat concurrenten kostenvoordeel behalen door handiger gebruik te maken van mogelijkheden om kosten en risico’s te vermijden, dan gaan ze dat nadoen”, staat in een van de rapporten. Zeker in markten met veel concurrentie door de lage lonen-productie, de open grenzen in Europa, meer toezicht en overheidsaanbestedingen, is te verwachten dat bedrijven meer op flexwerk overstappen en elkaar na-apen. „Ook maatschappelijke acceptatie - mijn concurrent gebruikt veel flexibele arbeid, dus is het geaccepteerd dat ik het ook doe – kan hierbij een rol spelen”, schrijven de onderzoekers.