Leg uw pennen maar neer, telefoons uit, wat ik u nu ga vertellen is geen examenstof. Ik ga ook niets bewijzen, of onderbouwen met cijfers, we gaan het verhaal niet fact-checken en er zijn geen links naar bronnen. Ik praat voor me uit en u moppert terug. Natuurlijk zouden de actualiteitenrubrieken graag hebben dat u en ik daarna slaags raken over de materie, maar dat gaan we niet doen.
Het punt is dit. Ik leef net als iedereen in een bubble en de mijne zit vol met hoogopgeleiden. Sommige daarvan zijn straatarm, andere akelig rijk, sommige hebben invloed, andere rotzooien maar wat aan. Daarnaast zitten er types in met minder opleiding en die wonen zonder uitzondering in de provincie. Aan mijn dagelijks leven ontbreken vooral de laagopgeleide stedelingen. Nou valt me de laatste tien, vijftien jaar steeds hardnekkiger iets op: de stem van mijn bubble wordt nauwelijks gehoord.
Zou je opiniepeilers en electorale geografen geloven, dan loopt door de wereld een scherpe scheidslijn tussen laagopgeleiden met neiging tot populisme en hoogopgeleide stedelingen met voorkeur voor redelijkheid. Die twee kunnen bi malcander niet komen, zoals de volksballade zingt, het water is veel te diep. Volgens alle berichten staan de twee groepen tegenover elkaar in onverenigbaarheid van belangen en wereldbeschouwingen. ‘De woedende gezichten’ tegenover ‘onze aarzelend geconstrueerde dromen’, zoals Ilja Leonard Pfeijffer met lyrische zelfvertedering schrijft. De achterblijvers tegenover ons – wij, de engelen van de vooruitgang.
In feite is in mijn bubble van zo’n scheidslijn helemaal geen sprake. De afgelopen week sprak ik humanistische juristen, hogere ambtenaren, redelijke bestuurders en bezonken wetenschappers die in koor blij waren voor de Trump-stemmers, omdat die nu hebben gekregen waarvoor ze hebben gekozen. Precies zo zit ik al meer dan tien jaar aan vergadertafels, denktanktafels, brainstormtafels met hordes kosmopolitische stedelingen die de PVV-kiezer een warm hart toedragen. Ook wie zelf nooit PVV zal stemmen, begrijpt best waarom anderen dat wel doen. De keuzes mogen verschillen, in de waarden zit veel gemeenschappelijkheid. Dat geluid komt niet naar buiten. In commentaren en duidingen staat steevast het populisme van de een recht tegenover redelijkheid en rationaliteit van de ander. Rationaliteit als sjibbolet van Verlichting. Terwijl mijn brave bubble juist verzucht dat de nadruk op rationaliteit in de laatste eeuw akelige effecten heeft gehad. Zoals de dolgedraaide bureaucratische systemen, financiële modellen en managementstructuren. Zoals de pretentie dat de wereld trefzeker en efficiënt kan worden bestuurd – wat op geen enkele manier kan worden waargemaakt. Niemand in mijn redelijke bubble kijkt verbaasd op nu grote delen van de mensheid hun geloof verliezen in rationeel bestuur en vooruitgangsretoriek.
De grootste zorg aan al die brainstormtafels – en het is ook mijn zorg, want het is mijn bubble – luidt dat er geen echt alternatief wordt gevonden voor de oude politieke benaderingen. Illusionisten als Trump en Wilders zijn geen goed alternatief; die vormen allereerst voor hun eigen kiezers een gevaar. Trump vanwege zijn onberekenbaarheid. Wilders vanwege zijn berekenendheid. Dit zijn geen mannen die wakker liggen van het lot van de staalarbeider die we in het avondnieuws huilend naast zijn verkommerde fabriek zien staan. Of van het lot van de wegglijdende middenklasse, de oorlogsvluchteling, de wereld van de geest.
Daarom wordt aan al die tafels, vooral aan de keukentafels, al meer dan tien jaar vruchteloos geroepen dat kiezers een ander aanbod moet worden gedaan. Hoeveel eigen partijen er al niet zijn opgericht aan die keukentafels. Dat zulke partijen er uiteindelijk niet komen, is omdat de oprichting van nog weer een partij de oplossing ook niet zal brengen.
Burgers hebben strijdige belangen, maar ze zitten in het zelfde schuitje. En in woelige tijden zijn alle groepen even naarstig op zoek naar een algemeen belang. Dat hun roep niet wordt gehoord, schreef ik vijftien jaar geleden nog verontwaardigd toe aan polarisatie en stemmingmakerij van parlement en pers. „Kijk nou eens”, schreef ik in 2002, „wat er van mij als hoogopgeleide sociaal-liberaal is geworden. Een lid van de zwijgende meerderheid met een onbruikbare stem.”
Bijna vijftien jaar later is er niets veranderd: die stem is nog steeds onbruikbaar. Maar ik kan daar nu vooral mijzelf de schuld van geven, want met al die jaren van schrijven, praten en denken heb ik zelf ook geen moer bereikt. Grote gezamenlijke problemen moeten worden opgelost en een partij oprichten lijkt niet de weg. De open vraag van vandaag luidt dus: wat dan wel?