Afgelopen maandag mocht ik op de radio praten over het proces tegen Geert Wilders. Mijn fietsband was weer lek, dus ik pakte tram 12 naar de studio bij station Amstel. Geen idee hoe het komt, maar de laatste tijd heb ik veel last van mood swings. Van optimistisch naar depressief – steeds als ik nadenk over maatschappelijke kwesties. Na de uitzending begon het weer.
De vrijheidminnende Wilders heeft gezegd dat hij de politie huis-aan-huis wil laten gaan om boeken in beslag te nemen. Sommige van zijn tegenstanders denken dat je met aangifte doen zijn gedachtegoed kan bestrijden. Dat vrijheid van meningsuiting ook betekent dat je meningen toestaat die je abject vindt, lijkt nog steeds bij weinigen te landen in ons land.
Neerslachtig zit ik dus weer in de tram terug. Een paar haltes verder stappen twee duidelijk dakloze junks in: eentje heeft een graatmager lichaam en draagt gescheurde kleren. Zijn maat leeft ook in de marges van de samenleving, maar ziet er fysiek iets gezonder uit. Beide heren hebben niet ingecheckt. Ze schelden de Surinaams-Nederlandse GVB-medewerkster in het tramhokje uit voor ‘kankeraap’ als ze hen aanspreekt. Een passagier – een prachtige, oudere vrouw met een mooie parelketting en een deftig uiterlijk – spreekt ze ook aan: „Julie moeten betalen, net als de rest.” De junks ontploffen. „Kankerracist! Wie ben jij, hoer!” etc.
:format(jpeg):fill(f8f8f8,true)/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2016/04/0204zatopiwieiswie.png)
Ik loop woedend naar de mannen toe: „Doe eens even normaal.” De mannen keren zich tegen mij en beginnen te schelden. Ik loop rustig verder op ze af. Het werkt. Omdat ze zien dat hun gescheld geen indruk maakt, slaat hun toon om. De minder magere man schreeuwt met tranen in zijn ogen: „Laat me met rust! Jij hebt een mooi leven! Ik slaap op straat!” Zijn graatmagere maat geeft me een duw op mijn borst en valt daardoor zelf bijna om. Ik kijk de miserabele figuren in hun ogen aan en mijn woede draait om in empathie. Deze mannen slapen op straat, hebben niks meer in hun leven, zijn waarschijnlijk ook nog eens onderdeel van de ‘toename aan verwarde mannen op straat’ door de ggz-bezuinigingen. Ze stappen uit en druipen af met gebogen hoofd. Weer ergens uitgetrapt door onze participatiesamenleving.
Ik schaam me.
Zodra ze weg zijn zegt de dame die ik heb ‘gered’: „Zo krijg je dus een hekel aan alle allochtonen!” Dat de junks Marokkaans-Nederlands waren, boeide mij oprecht niet. Bovendien, en dat liet ik de dame duidelijk merken, sta ik ook te boek als ‘allochtoon’. Haar antwoord: „Ja, maar jij gedraagt je.” Ik merk dat ik niet eens meer zin heb om met haar in discussie te gaan. Dat als je een ‘hekel aan alle allochtonen’ krijgt, je dus ook een hekel krijgt aan de ‘Turk’ die je net heeft geholpen. Dat kleine criminaliteit een klasseprobleem is en niet ligt besloten in je etniciteit. Dat we moeten begrijpen dat we allemaal Nederlanders zijn.
Als ik uit de tram stap, ben ik nog depressiever. Ik reken het mezelf aan dat ik ook meedeed aan maatschappelijke verharding. In plaats van empathie opbrengen ging ik stoer doen tegen twee ellendige armoedzaaiers die amper op hun benen konden staan.
Maar gelukkig is er na regen altijd zonneschijn. Mijn inherente optimisme kwam weer terug toen het CBS afgelopen dinsdag eindelijk dat rare woord ‘allochtoon’ schrapte.
De volgende keer dat die dame in de tram wil gaan stigmatiseren moet ze roepen: „Zo krijg dus je een hekel aan alle inwoners met een migratie-achtergrond!”
Hoe kun je daar nou niet blij van worden?