De aanleiding
Maandag voerden jongeren van het CNV en van de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) actie in Den Haag „voor een uniforme landelijke toelage voor elke student met een functiebeperking”. Hoeveel studenten in het hoger onderwijs hebben eigenlijk een functiebeperking (bijvoorbeeld: dyslexie of chronische vermoeidheid)? Desgevraagd zegt Jarmo Berkhout, voorzitter van de LSVb, tegen NRC dat hij dit als vuistregel hanteert: „Drie op de tien studenten hebben een functiebeperking en bij één op de tien studenten is die belemmerend bij de studie.”
Waar is het cijfer op gebaseerd?
LSVb-voorzitter Berkhout baseert zich op het rapport Studeren met een functiebeperking (2012) van ResearchNed/ITS. Het gaat om een grootschalig onderzoek onder Nederlandse studenten in het hoger onderwijs van 2008 tot en met 2012. Ze kregen de vraag voorgelegd of ze een functiebeperking hebben en of die hen belemmert in de studie. De onderzoekers concluderen dat ruim eenderde van de studenten een of meer functiebeperkingen zegt te hebben en dat ongeveer 10 procent daar last van ondervindt bij de studie. Het gaat om dyslexie, chronische vermoeidheid, migraine, psychische problemen, rolstoelgebondenheid.
En klopt het?
Het onderzoek doet gedegen aan. Maar er is verschil van mening over wat een functiebeperking is, ook onder studenten die de vragenlijsten invulden. Dat verklaart ook verschillen in peilingen. Het is eenvoudig te zien wie in een rolstoel rijdt (0,1 procent) en hoe gebouwen daarop moeten zijn aangepast. Het diagnosticeren van vagere klachten als chronische vermoeidheid (6 procent) is moeilijker. De uitkomst wordt ook bepaald door de vraagstelling, de gehanteerde normen voor wanneer het de studie belemmert en het doel van het onderzoek, zegt Anja van den Broek van ResearchNed.
Een mooi voorbeeld is de meest voorkomende functiebeperking, dyslexie (7 procent). Het percentage studenten dat daarvan hinder ondervindt, is slechts 1,8 procent, ook omdat ze meer tijd krijgen voor tentamens. Of iemand er last van heeft, hangt ook van de studie af. Een dyslecticus heeft bij wiskunde minder problemen dan bij Nederlands.
Het aantal dyslectici stijgt wel. Het Centraal Bureau voor de Statistiek meldt dat het aandeel basisschoolleerlingen met dyslexie in vijf jaar van 6 tot 8 procent is gestegen en dat dit gelijk opgaat met betere zorg. Het begrip dyslexie is fluïde, net als andere categorieën in het onderzoek.
Over het algemeen neemt het aantal mensen met functiebeperkingen toe. Dit is wat uit verschillende onderzoeken blijkt:
- In 2001 meldde de Studentenmonitor dat 6 procent van de studenten „handicaps” had: bekende functiebeperkingen plus onbekende aandoeningen. In 2015 was dat – bij een ander vraagstelling – 34 procent.
- De „Gebruikerstoets” ter beoordeling van de faciliteiten ziet ook elk jaar meer studenten met een beperking, nu 11,6 procent voor de hogescholen, 7,5 procent voor de universitaire bachelors en 5,7 procent voor de masters.
Frank Steenkamp van het Centrum Hoger Onderwijs Informatie die de Gebruikerstoets maakt, verklaart de stijging van het aantal functiebeperkingen uit de hogere eisen aan studenten. „De tijdsdruk is groter”, zegt hij. „Het is een scherpere hordeloop. Dan heb je er meer belang bij om erkend te worden als iemand die extra rechten verdient.”
Conclusie
Onderzoekers hanteren verschillende definities van wat een functiebeperking is en stellen verschillende vragen, daarom rapporteren ze verschillende cijfers. De aanwezigheid van zorg speelt ook een rol. Het onderzoek waar de LSVb-voorzitter Berkhout zich op baseert, is op zich gedegen. Daarom beoordelen we de stelling als waar.