Gisteren zegde Gambia het lidmaatschap op van het Internationaal Strafhof in Den Haag (International Criminal Court, ICC), kort nadat Zuid-Afrika en Burundi hetzelfde hadden aangekondigd. Dit is een enorme tegenvaller voor het ICC. Zuid-Afrika was één van de eerste en belangrijkste voorvechters van dit strafhof. De opzegging kan een kettingreactie inluiden: landen als Kenia en Namibië staan klaar om te volgen.
Deze landen uiten al jaren stevige kritiek op het ICC. Omdat die kritiek te veel is genegeerd kunnen de tegenstanders van het ICC deze onvrede nu mobiliseren voor mogelijkerwijs een massale uittocht. We zijn het moreel verplicht aan de slachtoffers van massageweld om dit te proberen te voorkomen, en Nederland kan hier als gastland een belangrijke rol in spelen. Eindelijk hebben we een manier om daders van de vreselijkste gruwelijkheden te berechten wanneer een nationaal rechtssysteem dit niet kan of wil. Dit werkt vooralsnog verre van perfect, maar zonder het ICC zijn we veel verder van huis.
De uittocht brengt het ICC in een serieuze legitimiteitscrisis. Het Hof identificeert zich met universaliteit: het streeft gerechtigheid na voor de ernstigste misdrijven – waar ook ter wereld – op basis van normen die overal gedeeld worden. Dat machtige staten als de VS, Rusland en China niet lid werden was al een aanzienlijk probleem voor de geloofwaardigheid van die universele boodschap omdat leiders van die staten – en hun bondgenoten – nooit door het ICC berecht kunnen worden. Maar dat staten nu zelfs het Strafhof verlaten is een dolksteek.
Wat is hier aan de hand? Er spelen politieke spanningen op vier niveaus. Ten eerste intern in Zuid-Afrika tussen de rechterlijke macht en de regering over het bezoek van de Soedanese president Omar al-Bashir vorig jaar. Het ICC heeft tegen Bashir een arrestatiebevel uitgevaardigd, onder meer wegens genocide in Darfur. De regering weigerde hem echter uit te leveren. Het Zuid-Afrikaanse Supreme Court of Appeals kwalificeerde die weigering ongewoon snerend als ‘disgraceful conduct’ en oordeelde dat de regering hiermee het recht schond. Door nu het ICC te verlaten zet de regering de verhoudingen met de rechterlijke macht verder op scherp.
Ten tweede bestaat er heftige verdeeldheid tussen voor- en tegenstanders van het ICC binnen de Afrikaanse Unie: landen die het Strafhof actief proberen te verzwakken omdat ze geen inmenging willen vanuit Den Haag versus landen die het ICC juist willen verbeteren en wel meewerken. Zo verzocht Gabon het Hof recent het verkiezingsgeweld te komen onderzoeken en werkten Mali en Niger mee in de recente zaak tegen de man die veroordeeld werd voor het vernietigen van mausoleums in Timboektoe.
Ten derde is er ook een hevige en al jaren sterk toenemende polarisatie gaande tussen Afrikaanse lidstaten en (vooral) westerse lidstaten over de vermeend anti-Afrikaanse positie van het Hof. Dat verwijt is enerzijds onterecht want Afrikaanse staten verwezen zelf zaken naar het Hof. Anderzijds hebben de critici wel degelijk een punt als zij beweren dat door de beperkte rechtsmacht over machtige staten die ook misdaden begaan (kijk bijvoorbeeld naar Syrië, Jemen, Waziristan) het net lijkt alsof alleen Afrikanen internationale misdaden plegen. Fundamenteler is dat slachtoffers aangeven dat het Hof van buitenaf een vorm van gerechtigheid oplegt, die niet altijd aansluit bij de behoeften van getroffen gemeenschappen. De kritiek is dan dat het Hof het aloude kolonialistische patroon herbevestigt: het Westen weet beter wat goed is voor Afrika dan Afrika zelf, en brengt een one-size-fits-all-oplossing: dóór het Westen, vóór het hulpbehoevende Afrika. Van dat beeld hebben ze in Afrika gewoon genoeg.
Dan is er nog een vierde spanningsveld: tussen het ICC en enkele specifieke Afrikaanse lidstaten die weigeren mee te werken en zelfs actief het Hof ondermijnen; zoals Kenia dat recente Kenia-zaken effectief ondergroef, Burundi dat geen onderzoekers toelaat, en staten die Bashir verwelkomen als eregast, zoals Oeganda en Rwanda. Het ICC heeft de afgelopen maanden zelfs de VN Veiligheidsraad en de diplomatieke vergadering van het ICC opgeroepen om hier tegen op te treden.
De fundamentele onderliggende problematiek van deze spanningsvelden is dat te veel uiteenlopende, tegenstrijdige en onhaalbare doelstellingen het ICC dwarsbomen. Gerechtigheid is niet iets dat van buitenaf kan worden aangereikt. En een handjevol strafprocessen in Den Haag tegen een paar daders, hoe belangrijk ook, leidt nog niet tot vrede en gerechtigheid voor een door massageweld getroffen gemeenschap. Daarvoor is veel meer nodig, zoals verzoening, reparatie, waarheidsvinding en institutionele hervorming. Dat kan het strafrecht niet brengen, maar doordat vaak te zeer gefocust wordt op het ICC worden deze vaak gemarginaliseerd en gaat alle aandacht – en geld – naar de strafprocessen.
Om het tij te keren moet er fundamenteel worden nagedacht over wat dit Hof is en kan doen. Daarnaast moet bij het ondersteunen van slachtoffers van massageweld ruimte zijn voor strafrechtelijke én niet-juridische initiatieven, aansluitend bij de specifieke context en behoeften van diegenen waar het om gaat, waarbij het ICC onderdeel maar niet uitgangspunt is. Nederland als gastland moet een leidende rol nemen in de benodigde herbezinning om te voorkomen dat het ICC uitgehold achterblijft en zijn gezag verder afkalft.