‘Seks, drank & gebakken ganzenlever.” Dat is een van de tien redenen die Mayke Nas (Voorschoten, 1972) op haar website noemt om te componeren. Andere redenen zijn: „tijd rekken, getallenfetisjisme, problemen zoeken, krankzinnigheid, belofte, dwangneurose, nergens anders voor deugen, een aussergewöhnlich lustig idee hebben (vrij naar Stockhausen)” en „niet hoeven slapen”. Eén ding is alvast duidelijk: met Nas is na Willem Jeths een Componiste des Vaderlands aangewezen die ironie hoog in het vaandel draagt. Een nieuw stuk van haar, Unraveled, zal tijdens de opening van de Cello Biënnale Amsterdam op 21 oktober klinken.
Over ironie: ‘Componist des Vaderlands’, is dat een zinvol instituut?
Mayke Nas: „Oh nee, is dát de eerste vraag? Ja! Een Componist des Vaderlands is zinvol, omdat hij/zij aandacht kan vragen voor nieuwe Nederlandse muziek. Veel mensen hebben daar geen weet van. En als ze zich er al iets bij voorstellen, dan denken ze aan ontoegankelijke piepknormuziek. Maar dat beeld is volstrekt achterhaald. Pop, jazz, nieuwe media - al die invloeden tref je ook aan in de nieuwe gecomponeerde muziek. Mijn werk en die van de meeste andere levende Nederlandse componisten zou veel meer mensen kunnen boeien en raken dan nu worden bereikt. ”
Welke associaties roept de term ‘des Vaderlands’ bij u op?
„In eerste instantie? Een neiging tot lacherigheid. Maar ik voel me wel degelijk heel Nederlands. Ik ben opgegroeid met het gevoel dat alles kon, dat alle ramen open stonden in de muziek. Toen ik een jaar in Berlijn werkte, bleek de esthetische bandbreedte daar veel nauwer. In een ander land was ik waarschijnlijk dus ook een ander componist geworden. Die lichte, jezelf niet te serieus nemende ironie die voor mij heel belangrijk is – die is heel Nederlands.”
Heeft u geaarzeld toen u werd gevraagd?
„Absoluut. Je bent toch twee jaar ‘het gezicht van de nieuwe muziek’. Kon dat niet beter iemand zijn die minder twijfel en meer enthousiasme uitstraalt? Die er oprecht van geniet in de spotlights te staan? Ik zit zelf het liefst thuis te componeren, of in het donker achter in de concertzaal. Maar ik heb toch ‘ja’ gezegd. Want er zit óók een evangelist in me, die de liefde voor muziek graag wil verspreiden. Maar ik vind het wel eng.”
Mag je het Componist des Vaderlandschap op eigen wijze invullen?
„Ja. En ik wil me vooral opwerpen als een ambassadeur voor de te weinig gehoorde schatten van het Nederlandse repertoire, een soort kip met de gouden eieren. Bij voorbeeld door op de site stukken die ik bewonder toe te lichten, en daar leuke filmpjes te verzamelen. Of door vanuit mijn eigen enthousiasme lezingen te geven. Mijn hart springt op bij gave nieuwe stukken. Dat gevoel gun ik veel meer mensen. ”
Anderhalf jaar voor tien minuten orkestmuziek: ik componeer traag
Maar hoe gaat u zelf als componist aanhaken bij de actualiteit?
„Lastig. Ik componeer zeer traag, over tien minuten voor het Concertgebouworkest deed ik anderhalf jaar. Dus als er vandaag iets gebeurt, heb ik niet morgen een stuk klaar.”
Maar bij, zegge, een nieuw prinsesje verwacht men van u een wiegenlied.
„Nee, zeg! Sorry, maar de kans dat ik daar raad mee weet, acht ik klein. Natuurlijk verwacht ik ‘in functie’ een aantal mooie stukken te schrijven, maar die moeten wel aansluiten bij onderwerpen waar ik iets mee kan.”
Hoe gaat deze tijdelijke rol uw leven veranderen?
„Ik heb voor 2017 minder opdrachten aangenomen, dus ik zal meer ambassadeur en minder componist zijn.”
Componist, zonder ‘e’ erachter?
„Als componist voel ik me niet echt man of vrouw. Natuurlijk, ik bén een vrouw, ik denk en ik voel als een vrouw en waarschijnlijk maak ik ook ander werk dan mannen. Maar ik maak óók andere muziek dan andere vrouwen. Dus ik vind het uiterst lastig daar iets zinnigs over te zeggen.”
Het clichébeeld van de componist: geploeter, weinig geld. Is dat waar?
„Ploeteren doe ik elke dag. Vorig jaar heb ik daarmee 4.200 euro bruto verdiend, voor onder meer twee orkestbewerkingen. Dat was mijn slechtste jaar ooit. In een topjaar verdien ik 20 duizend euro. ”
Net boven de armoedegrens.
„Ja, maar daar zitten helaas haast alle kunstenaars op of onder. Dat vind ik raar en zeker niet goed, maar ik wil er ook niet over zeuren. Ik kan leven van werk waarvan ik denk dat het waardevol is en voel me in heel veel opzichten ook steenrijk.”
Wilde u altijd al componist worden?
„Nee, pianist. Maar het ging vanzelf. Mijn opa Louis Toebosch was componist dus ik had een voorbeeld. En ik wilde altijd graag dingen maken. Dat werd muziek. Maar ik heb ook getekend en gefotografeerd.”
En dan kiest u muziek! Solitair. Moeilijk. Nooit last van twijfel?
„Oh zeker. zo vaak, vannacht nog. Hoe beter de musici die je muziek spelen en hoe groter de posters, hoe erger de vertwijfeling. Als mensen nog niks van je verwachten, dan voel je je vrij. Maar het vooruitzicht eventueel niet aan de door je eigen oeuvre opgebouwde verwachtingen te zullen voldoen… dat is een doodeng idee. En dus vraag ik me regelmatig af waarom ik mezelf weer gek zit te maken met de vraag of een paar nootjes samen goed gaan klinken.”
Welk antwoord legt die existentiële twijfel het zwijgen op?
Het lichte, vrolijk ironische, dat is Nederlands, ook in muziek. Dat merkte ik in Berlijn
„De vurige overtuiging dat er goud voor het oprapen ligt! In muziek kunnen zulke magische dingen gebeuren… Een podium met musici en een zaal vol aandachtig publiek die muziek delen die ter plekke ontstaat, dat alleen al vind ik zoiets onbetaalbaar moois en bijzonders. Wat dat betreft is muziek voor mij de ultieme kunstvorm. En ik weet dat ik er als componist toe in staat ben die magie te grijpen, te creëren. Maar het moet wel lukken. De ideeën in je hoofd vangen en omzetten in noten op papier – dat eist een enorme vertaalslag.”