Leg Vestdijk op de toonbank en laat niemand ontsnappen

Fortuin, Arjen 8-2013 029

Mijn tandarts spreidde zijn armen zeer ver uit elkaar toen hij aangaf hoe groot de rij Vestdijks was in de boekenkast van zijn gestorven vader. Maar ja, wat moet je ermee, als tandarts in de eenentwintigste eeuw – behalve met Ivoren wachters? Ik gaf hem toe dat ik in mijn leven (drie erfenissen) ook meer boeken van Vestdijk had weggedaan dan gekocht. Stomverbaasd was ik dan ook toen bleek dat er deze week een nieuwe S. Vestdijk verschijnt, 45 jaar nadat de stofzuiger voorgoed werd uitgezet: Gepassioneerd wikken en wegen, een keuze uit 700 niet eerder gebundelde essays en kritieken, mooi uitgevoerd door uitgeverij Prominent, voor de Vestdijkkring. Voer voor columnisten: iets snedigs van Vestdijk koppelen aan, zeg, de ochtendkrant die een televisiemaker een pagina geeft om de eerste tien bladzijden van een boek te recenseren – een treurig voorbeeld van ongepassioneerd niet-wikken en niet-wegen. Ik las de eerste tien regels van het stuk: alsof je de krant met dode vis en al bezorgd krijgt. Zie verder Vestdijk over de publieksbewuste schrijver als een man op de kermis die ‘onder het gejuich der omstanders zijn centrale positie op het rad, waar hij in een kringetje om zichzelf heen draait, moet opgeven voor een vulgaire buiteling’.

Gepassioneerd wikken en wegen is een geweldig boek. Om wat Simon Vestdijk schrijft over zichzelf, de toekomst van de literatuur, de bedreiging van film voor de literatuur en over begrijpelijkheid van poëzie: ‘De gewone lezer wil eerst weten wat een gedicht betekent, dat wil zeggen hij wil de algemene gebruikswaarde vaststellen, het „nut” voor hij ertoe overgaat zijn esthetisch zintuig in te schakelen. Bij de vakman is het ongeveer andersom, als regel tenminste.’ Precies daarin blinkt Vestdijk uit, met een voor elke recensent jaloersmakende onnadrukkelijke trefzekerheid.

De stukken over de schrijvers die hij bewondert zijn een feest. Van Emily Dickinson (‘hier nog vrijwel onbekend’) en Anna Blaman, tot Faulkner en Kafka. Schitterend laat hij in een paar pennenstreken de schoonheid van een gedicht van Vasalis voelen, wijst hij zijn lezers de weg naar de destijds jonge generatie van Hermans, Vroman (‘op het gevaar af, dat zij hem nog navolgen óók’) en Reve. Vooral Reve. In 1950, na de verschijning van Werther Nieland heeft Vestdijk alleen het woord volmaaktheid nog over: ‘men kan geen literaire kritiek uitoefenen in de gangbare betekenis. Vandaar dat dit ook niet of nauwelijks geschiedt, en dat deze hoogstbegaafde schrijver zich vooralsnog door een vacuüm zijn weg heeft te banen.’ Een vacuüm werd het niet, maar dat eenzaamheid de kern van Reves oeuvre zou blijven, had Vestdijk voorvoeld. Zo volgen de pareltjes elkaar op.

Dus, boekhandelaren van Nederland: leg een stapel van dit prachtboek bij de kassa en laat niemand ontsnappen. Ik bel intussen mijn tandarts om te vragen waar die twee meter Vestdijk is.