Opinie

Met namen moet je net zo min sjoemelen als met feiten

Namen zijn feiten, en met feiten moet je niet sjoemelen. Maar waarom verzinnen media dan soms namen? Die vraag naar gefingeerde namen kwam op, na een recente scoop van Leonie van Nierop. Zij beschreef hoe een juriste die voor het Internationale Strafhof in Den Haag mogelijke oorlogsmisdaden van Israël onderzoekt, Nada Kiswanson, in Nederland wordt bedreigd (Ze dacht dat Nederland veilig was, 11 augustus).

Een verontrustend stuk, dat breed werd opgepikt, van de Volkskrant tot Le Monde. Het Openbaar Ministerie neemt het relaas van Kiswanson serieus. Alleen, onder het stuk stond dat de naam van haar onbekende bedreiger, Abu Rami, is „gefingeerd, omwille van het strafrechtelijk onderzoek”. Copycatgedrag zou het onderzoek kunnen verstoren.

Ja, dat kan een goede reden zijn om een naam weg te laten. Maar ook om dan maar een andere naam te verzinnen? Overigens, de bedreiger gaf bij zijn telefoontjes natuurlijk ook niet zijn echte naam, dus de krant fingeerde hier de ene naam om de andere gefingeerde naam te vervangen – postmodern.

Gefingeerde namen zijn schering en inslag bij veel media, vooral als het gaat om persoonlijke, intieme of strafrechtelijk gevoelige verhalen. Als het er maar onder staat, is de redenering, is het niet erg.

Maar het Stijlboek van NRC is glashelder: „Wij gebruiken géén gefingeerde namen.” Argumenten: het gebruik ervan maakt een onbetrouwbare indruk en bovendien kunnen er mensen zijn die wel écht zo heten – pijnlijk voor hen. Hoe het dan wel moet: de bron aanduiden met een omschrijving (‘de beller’, ‘de bedreiger’) of een letter (‘meneer X’).

De dienstdoende adjunct wees Van Nierop erop, maar liet zich door haar overtuigen. Argumenten: dit is een soort bijnaam, niemand heet echt zo, het is iets als ‘ome Jan’; de naam is bovendien een hint naar het familiaire karakter van de echt gebruikte naam, en dat is informatief; en het verhaal is zo beter leesbaar op te schrijven. Bovendien, het staat er duidelijk bij.

Allereerst, een belangrijk verschil met veel andere verhalen met een gefingeerde naam: het ging hier niet om de hoofdpersoon die het verhaal vertelt, maar om een bijfiguur, en dan een die dus zelf ook al een onechte naam gebruikte.

Toch vind ik het ongelukkig dat de krant het Stijlboek heeft genegeerd, juist bij dit brisante stuk. Van Nierop kreeg hatelijke kritiek van NRC-bashers die opperen dat het verhaal compleet verzonnen was.

Dat is onzin, het relaas van Kiswanson is waar mogelijk gecheckt, dát zij wordt gestalkt (maar niet door wie) wordt ondersteund door documenten, inclusief de „glimmende brochure” die volgens haar in haar buurt was verspreid en waarin zij als een moslim-knuffelaar wordt neergezet. Die had de krant er wat mij betreft ook (deels) bij kunnen laten zien.

Maar dan die naam. Hoe zit dat? Nog niet heel lang geleden struikelde je ook in NRC Handelsblad geregeld over de verzonnen namen. Die waren gebruikelijk in de langlopende rechtbankrubriek van Frits Abrahams, om verdachten te beschermen die er tenslotte niet om hadden gevraagd in de krant te komen (dan nog kun je hun namen ook weglaten, maar goed). Maar al snel zie je in het archief het gebruik om zich heen grijpen. Een kleine steekproef: in 2002 stond onder ten minste tien grotere redactionele nieuwsverhalen dat in het stuk namen waren gefingeerd, in 2003 en 2004 zeventien keer, in 2005 nog eens zestien keer (columns niet meegerekend).

Beschermd werd zo een bont gezelschap: verdachten dus, maar ook ziekenhuispatiënten, werklozen, asielzoekers, verslaafden, hangjongeren, belastingontduikers, Turkse homo’s, WAO’ers, klagende Amsterdamse buschauffeurs, een fiscaal uitgedaagde expat, Rwandese genocideslachtoffers, angstige loterijwinnaars, draagmoeders, tienermoeders, transgenders, per sms flirtende meisjes, gedetineerden, Chinese dissidenten, Noord-Koreaanse vluchtelingen, vechtscheidende ouders en, ook dat nog, een alcoholverslaafde topmanager.

Ook de rechtvaardiging om iemands naam te veranderen, was nogal bont. Soms staat onder een stuk, zonder verdere reden, dat de namen „op verzoek van betrokkenen” zijn veranderd. Soms, concreter, „uit angst voor repercussies” of „om juridische problemen te voorkomen”. Bij de praatgrage buschauffeurs was het omdat het GVB „liever niet heeft dat het personeel zelfstandig met de pers praat”. Tja. Ook staat wel eens onder een stuk dat één naam is gefingeerd en duikt een dag later een correctie op dat, o ja, die andere naam in het stuk ook verzonnen was.

Kortom, het liep de spuigaten uit, constateerde NRC-mediacriticus Piet Hagen al eens in 2003. Vier jaar later volgde een affaire: in een misdaadverhaal was de naam van een omstreden Turkse tolk gefingeerd, maar prompt bleek een andere Turkse man echt zo te heten. Toenmalig hoofdredacteur Birgit Donker stelde paal en perk aan het gebruik: géén namen meer fingeren. Dan maar extra je best doen om mensen te overtuigen wél onder naam over hun echtscheiding of belastingmoraal te praten.

En wat blijkt? Het aantal meldingen van gefingeerde namen daalde daarna pijlsnel, tot vier (2008), drie (2009) en nul (2010). Sindsdien dook er een enkele op (2011 en 2012), maar meestal géén. Eindelijk zwegen de kanonnen aan het front der gefingeerden.

Ja, tot nu dus.

Al gaat het dit keer niet om de hoofdpersoon, toch was het denk ik beter geweest de naam weg te laten in plaats van te veranderen.

Allereerst: er bestaan misschien geen mensen die ‘Abu Rami’ in hun paspoort hebben staan, maar dat is ook niet het enige punt. Mensen hebben roepnamen. Wie de Amsterdamse omgeving van de NRC-redactie afschuimt, komt al een paar ‘ome Jans’ tegen.

Googelen levert verschillende personen op die zich in elk geval Abu Rami lieten noemen: een Libanese Syriëganger, een Israëlische geheim agent (in het boek Beyond Intifada, 2008) en een commandant van Al-Qaeda in Irak (die zal het zich niet aantrekken, hij sneuvelde in 2008). Ook op Facebook tref je pagina’s van jonge, lachende ‘Abu Rami’s’.

Inderdaad, onder dit stuk stond dat die naam het juist niet is, dus bovenstaande Ramis’s hoeven zich niet benadeeld te voelen. Maar inmiddels suist het verhaal over de wereld, inclusief de naam maar vaak zonder de disclaimer dat die niet echt is.

Beter was dus geweest de man in het verhaal dan maar te omschrijven als ‘de bedreiger’ of ‘een man die een Arabische roepnaam gebruikt met een familiair karakter’. Daar wordt een stuk niet per se minder leesbaar door. Dit verhaal had er in elk geval niets aan zeggingskracht door verloren, denk ik.

Nu is die apodictische regel uit het Stijlboek met deze ene uitzondering, en dan nog voor een bijfiguur wiens echte naam toch ook onbekend is, nog niet meteen een dode letter. Maar de blik in het archief leert wel dat het geven van schuilnamen besmettelijk kan zijn, ook als het wél om de hoofdpersoon gaat: de verleiding bestaat om iemand met een indringend persoonlijk verhaal op die manier over de streep te trekken. En dat voedt weer de toch al hand over hand toegenomen onwil van mensen om in het Google-tijdperk nog met hun (volledige) naam in een journalistiek verhaal te staan.

Het hoeft niet. De les uit het verleden is óók dat het gebruik van gefingeerde namen doorgaans niet alleen onnodig is, maar dat je het tot nul kunt reduceren als je er maar, zeg ik in de geest van Rita Verdonk, op toeziet.

Handhaven werkt.

Reacties: ombudsman@nrc.nl