‘Als ik door Zuid-Korea loop, voel ik me thuis’

Hilbrand Westra (46) werd in Zuid-Korea geboren maar groeide op in een Fries gezin met zeven andere geadopteerde broers en zussen uit Brazilië, Korea en Indonesië. „Je was een soort curiositeit.”

Foto's Lars van den Brink

Zodra Hilbrand Westra uitstapt bij de Nederlands Hervormde Kerk in het dorp, wordt hij links en rechts begroet. Zo te zien is er net een uitvaart afgelopen. Een van de dragers van de kist met de overledene is zijn zwager. „Hilbrand, hoe giet it mei dy?”

Westra (46) loopt na het schudden van wat handen door naar binnen en klimt de trap op naar het orgel bovenin de kerk. Geroutineerd trekt hij aan wat registers en begint dan te spelen. Als puber zat hij hier meerdere keren per week te oefenen. „Zonder dat had ik het hier waarschijnlijk niet volgehouden.”

‘Hier’ is Oosterbierum, een aangeharkt dorpje met ruim 500 inwoners waarvan de historie teruggaat tot de Middeleeuwen. Gelegen aan de zee vormde het vroeger, samen met de naburige dorpen, een soort natuurlijke wering tegen het water. Tegenwoordig ligt er een dijk. Inwoners van omliggende steden als Harlingen en Franeker zijn van oudsher agrariër of visser of werken, meer recent, in de nabijgelegen patatfabriek.

Westra wilde hier afspreken om het homogene milieu te laten zien waarin hij terechtkwam. Het weidse landschap ligt er op deze zomerdag schitterend bij. Door de vele regen oogt het gras nog frisgroen. „Mooi hè. Maar vergis je niet, ’s winters is dat vlakke landschap met regen en wind ineens een stuk minder vrolijk.”

Leestip: Redacteur Anouk Eigenraam (37), op haar tweede jaar geadopteerd, bezoekt na lang aarzelen haar familie in Zuid-Korea. Een heel leven waarin ik ontbreek

Westra werd op vierjarige leeftijd in 1973 geadopteerd als Jung WoonSeok – de achternaam Jung wordt in Korea als eerste geschreven – samen met zijn drie jaar jongere zusje JooMin, die de naam Ruth kreeg.

Hun vader, een Noord-Koreaanse vluchteling met een gezin dat hij moest achterlaten, kwam door de Koreaanse Oorlog (’50-’53) in Zuid-Korea terecht. Daar hertrouwde hij en kreeg negen kinderen bij nog twee vrouwen. Toen deze tweede vrouw – Hilbrands biologische moeder – door ziekte werd getroffen, moest de vader in zijn eentje voor negen kinderen zorgen. Dat werd hem teveel, hij stond de jongste twee – Westra en zijn zusje – af ter adoptie.

Westra was toen al oud genoeg om dingen te onthouden. „Toen ik in Nederland aankwam, sprak ik alleen Koreaans. Mijn moeder had me de opdracht gegeven goed voor Ruth te zorgen. Volgens mijn adoptiemoeder was ik in het begin ook heel zorgzaam voor haar.”

Vroom regenbooggezin

fotografie: Lars van den BrinkHilbrand Westra

Het gezin Westra woonde aanvankelijk in de Amsterdamse Kinkerstraat waar zijn adoptieouders een melk- en groentewinkel hadden. Toen hij tien was, verhuisden ze terug naar de provincie waar ze zelf hun wortels hadden. Zeer tegen de zin van Westra en zijn zus. Ineens was hun omgeving wit, zij waren de enige gekleurde kinderen in het dorp. „Al spraken we Fries, dat betekende nog niet dat je opgenomen werd in de gemeenschap. Ik heb me er tussen moeten vechten. Pas toen ik de langste jongen van het dorp op het schoolplein versloeg – ik had op judo gezeten – begon ik erbij te horen.”

Toch bleven ouders van vriendjes hem soms vreemd aankijken. „Je was een soort curiositeit.” Onder hen waren ook verschillende oud-KNIL militairen. „Die hadden het begrijpelijkerwijs niet zo op Aziaten.” Hij lacht. „Stond er iemand uit het dorp ineens met een luchtbuks voor je neus als we kattenkwaad hadden uitgehaald.”

Zijn ouders, Westra heeft het consequent over ‘adoptieouders’, waren ongewild kinderloos. Beiden kwamen uit grote gereformeerde gezinnen. Zijn moeder was de jongste uit een vissersgezin, zijn vader jongste uit een ondernemersgeslacht.

In Oosterbierum dijde het gezin Westra uit met kinderen uit Indonesië en Brazilië. „Mijn adoptieouders stonden al snel bekend om hun ‘regenbooggezin’. Het werd natuurlijk gezien als iets heel vrooms, zeker als het kinderen met een beperking waren. Ik denk dat ze er in het begin ook wel trots op waren.”

Westra en zijn zus Ruth vonden die gezinsuitbreiding telkens moeilijk. „Steeds als er een broertje of zusje bijkwam, moest je je plek in het gezin weer heroveren. Mijn adoptieouders waren soms weken weg om een nieuw kind in het geboorteland op te halen. Er was wel oppas, maar achteraf denk ik dat dit onveilig voelde, en het zorgde voor spanningen tussen de achterblijvers.”

Erover praten met zijn ouders kon niet: „Dat was taboe, niemand deed dat. Ruth en ik praatten er samen ook niet over.”

Het waren andere tijden, zegt Westra. „Mijn vader stuurde me op gegeven moment naar een psycholoog. Maar die vond dat ik ze allemaal prima op een rijtje had. Therapeuten hadden geen idee hoe met het onderwerp adoptie om te gaan. Niemand die tegen me zei dat het ontheemde gevoel dat ik had normaal was.”

We gaan even koffiedrinken bij zijn zus Patricia – zij kwam later als baby uit Brazilië en woont nu naast zijn ouders. Met haar heeft hij het meeste contact. Hij vertelt dat de familie elkaar vooral op feest- en verjaardagen ziet. Westra is verder de enige die ruim tien jaar lang de hele familie niet zag. De afstand tussen hem en zijn Friese ouders was er vanaf het begin, zegt hij. Het waren geen uitzonderlijke, warme mensen. „Ze toonden weinig affectie, konden zich niet inleven in het feit dat ik me ongelukkig voelde. Er was een duidelijk idee over hoe een opvoeding moest zijn: streng. Al zijn ze met de andere kinderen later wel losser omgegaan.”

‘Pas je nou aan’

Vooral met zijn adoptievader voerde Westra een stille oorlog. „Zijn wil was wet, maar hij had weinig vat op me. Niet dat ik opzettelijk zijn autoriteit trotseerde, maar onbewust had ik vermoedelijk iets van: ‘ik heb toch al een vader’?” Zijn vader had het gevoel door hem niet serieus te worden genomen. „Ik kon ook lang zwijgen, daar kon hij niet tegen. Dan werd hij hardhandig.”

Waar Westra koos voor passief verzet, ging zijn zus Ruth soms directer de confrontatie aan met haar ouders. „Ik heb haar, tot mijn spijt, daarin nooit gesteund. Ik zei altijd: ‘Pas je nou aan, dit is nu eenmaal hoe het is’.”

Eenmaal uit huis, verbrak zijn zus na een tijdje het contact met de familie. Westra zat tijdens zijn militaire dienst in Bosnië. Daar hoorde hij in 1995 dat Ruth was verongelukt in de Frans-Italiaanse Alpen tijdens een klim met haar alpinistenvereniging. Hij, en de rest van de familie, hadden Ruth toen al tijden niet meer gesproken. Westra: „Ik had mijn ouders nog nooit zo verdrietig gezien. Ze waren gebroken.”

Het leidde niet tot meer openheid in het gezin. „Na de begrafenis heeft niemand ooit nog een woord gerept over het feit dat Ruth alle banden met ons had doorgesneden.”

De dood van zijn zus greep hem natuurlijk aan, maar Westra was al een tijdje aan het ‘afhaken’, zoals hij het zelf omschrijft. „Terwijl ik mijn leven lang mijn best had gedaan om op te gaan in de omgeving, merkte ik dat dit niet voldoende lukte. Ergens blijf je toch altijd een ‘buitenlander’.”

Traumaverwerking

Een bijeenkomst in Nunspeet van Arierang in 1991, de vereniging van Koreaans geadopteerden, leerde hem dat hij niet de enige was die zich zo voelde. „Tijdens dat weekend, waarbij we ineens met ruim 350 Koreanen uit heel Nederland bij elkaar zaten, herkende ik zoveel in de ervaringen van andere geadopteerden. Iedereen worstelde met dezelfde emoties, dezelfde relatieproblemen en moeizame contacten met adoptieouders. Al die overeenkomsten, dat was een schok.”

Ook de tijd dat hij in 1996 voor het eerst terugkeerde naar Korea, waar hij deelnam aan een summerschool van de YMCA, was ingrijpend. „Tijdens het laatste diner zaten alle vijftig geadopteerde deelnemers te huilen. „Wat gebeurt hier, dacht ik. Hoe kan dit?”

Het leidde ertoe dat Westra zich ging verdiepen in traumaverwerking en meer onderzoek ging doen naar de gevolgen van afstand en adoptie voor kinderen. Hij werd medeoprichter van UAI (United Adoptees International), een stichting die adoptie stevig bekritiseerd wegens het risico op kinderhandel.

Hoe meer hij zich bezighield met het onderwerp, hoe stroever de relatie met zijn ouders werd. Tot het contact op een gegeven moment opdroogde. „Zij dachten dat ik me in adoptie ging verdiepen uit verzet tegen hen. Dat dat mij dreef. Maar het was een zoektocht naar mijzelf. Ik wilde antwoord op existentiële vragen: Bij wie hoor ik? Waar ben ik thuis?”

Meer dan tien jaar was er geen contact. Maar toen hij vijf jaar jaar geleden in het huwelijk trad, nodigde hij zijn ouders toch uit. En ze kwamen. Schoorvoetend zochten ze toenadering tot elkaar. En het gaat beter, vertelt hij. „Ze zijn zachter geworden, net als ik. Er is een soort rust gekomen.”

Heeft hij de status quo geaccepteerd? Nog niet helemaal, bekent hij na een lange zucht. „Wat het voor mij betekent in Korea te zijn, blijft een abstract beeld voor ze. Mij en mijn zus mochten ze destijds niet komen ophalen. Dat was niet toegestaan. En ondanks het feit dat ze ooit, van alle kinderen samen, een ticket kregen om naar Korea te gaan, zijn ze er nooit geweest.”

Westra is nu regelmatig in Zuid-Korea om andere geadopteerden te helpen bij het zoeken naar familie en hun afkomst. „Misschien verlang ik ergens nog steeds naar begrip van mijn ouders. Soms loop ik door Korea en dan wens ik dat ze kunnen voelen wat ik voel. Zodat ze snappen dat mijn ‘thuis-kom-gevoel’ in Korea iets is waar ik mijn leven lang naar op zoek was. En dan hoop ik dat ze misschien iets meer begrijpen van de pijn en het verdriet dat zich in mij afspeelde, en in Ruth.”