In juni al begon het grote zoemen. Jong talent genoeg, maar een aanstormend dirigent voor wie een kieskeurig toporkest en bloc valt – dat is een zeldzaamheid. En toch ging het precies zo tussen de musici van het Rotterdams Philharmonisch Orkest en Lahav Shani (27).
Tot drie jaar geleden was Shani een onbekende beginneling. Maar na het winnen van het Internationale Gustav Mahler Dirigentenconcours debuteerde hij met succes bij het ene na het andere toporkest. Afgelopen juni was Rotterdam aan de beurt. „In de pauze van de eerste repetitie heb ik meteen mijn verloofde opgebeld”, vertelt hij. „De chemie was zó bijzonder… ik zei: ‘Ik hoop vurig dat ze me vragen als hun chef’ – en dat gebeurde.”
Wat niet waarschijnlijk was, gebeurde toch: na afloop van die eerste reeks concerten droegen de orkestleden Shani, na verluidt unaniem, voor als hun nieuwe chef-dirigent.
Tot chef gekozen worden na één project – dat is opmerkelijk. Wat was er zo uniek aan die kennismaking?
„Alles. Het orkest straalde vanaf het moment dat ik opkwam iets compromisloos welwillends uit, en die houding duurde voort. Hoe verwoord je dat… een extreme openheid en nieuwsgierigheid en gretigheid om samen verder en dieper te gaan. Dat is voor een dirigent het mooiste gevoel denkbaar: dat een orkest samen met jou het hoogst haalbare niveau wil bereiken. ‘Ja’ zeggen tegen Rotterdam was voor mij een van de makkelijkste beslissingen ooit.”
Wat trekt u aan in het Rotterdams Philharmonisch Orkest?
„De artistieke risicobereidheid. We hebben veel energie gestoken in de repetities, maar op het concert werd alles nóg energieker omdat de musici heel alert reageerden – echt vanuit hun eigen wil en emotie. Vanuit hun openheid en energie kunnen we samen heel verschillende stijlen en componisten gaan verkennen. En ik verheug me er ook op om als chef de musici allen als individuen te leren begrijpen en kennen. Op die manier kun je verder werken aan het ontwikkelen van de klank. Die hier al uniek is, met dank aan Yannick Nézet-Séguin en Valery Gergiev.”
‘Ja’ zeggen tegen Rotterdam was een van de makkelijkste beslissingen ooit
U bent jong, maar u oogt leeftijdloos.
„Zo voel ik me ook.”
Schuilt er desondanks meerwaarde of extra uitdaging in zo jong chef worden?
„Nee, serieus, ik voel me niet jong. Volgens mij wordt leeftijd pas een issue als je oud wordt, als verval intreedt. In muziek valt leeftijd totaal weg, het enige wat telt is respect. Ik werk niet vanuit ego, maar om de muziek optimaal tot klinken te brengen. Musici willen hetzelfde. De rest is irrelevant.”
Mits je een natuurlijk leider bent.
„Dat zal dan zo zijn, hoop ik. Ik ben hoe dan ook geen fan van het woord ‘maestro’. Zeg maar Lahav. Opgelegde hiërarchie is passé. Het gaat erom dat we het beste uit elkaar halen.”
De huidige Rotterdamse chef, Yannick Nézet-Séguin, zet sociale media actief in om klassieke muziek vooruit te helpen. U heeft geen website, geen Twitter. Bent u Old School?
„Welnee, ik breng zelf uren per dag op internet door om informatie in te winnen, nieuwe stukken te beluisteren en wat al niet. Maar ik heb de mazzel gehad dat mijn carrière na 2013 zo snel ging dat het niet nodig was mezelf te promoten. Die eigen site komt er heus wel. En als het handig blijkt dat ik op sociale media zichtbaar ben: prima.”
Natuurtalent Shani werd als baby boos wanneer zijn ouders door muziek heen praatten
Wilde u ooit iets anders dan klassieke muziek?
„Nee. Mijn vader is koordirigent, voor mij was klassieke muziek al vanaf heel jong de logische keuze – al ben ik van vijf broers de enige die deze kant opging. Als kleuter heb ik een video van Mozarts Die Zauberflöte zo vaak bekeken dat ik de hele opera letterlijk kon meezingen, al sprak ik geen Duits. Ik heb één jongere broer die ook musicus is, hij maakt een soort fusion elektronica. Heel wat anders dan ik, maar onze benadering is nauw verwant: emotioneel, instinctief en intuïtief.”
Heeft uw liefde voor opera standgehouden? Als dirigent doet u weinig opera.
„Klopt, helaas. In december leid ik een reeks voorstellingen van Puccini’s La Bohème in Berlijn, daar verheug ik me heel erg op. En met het Rotterdams Philharmonisch hebben we er ook al over gesproken. Ik zou ze heel graag bij De Nationale Opera dirigeren. Liefst in Strauss, Wagner of Puccini.”
Uw agenda bevat veel orkesten en uiteenlopend repertoire. Waar ligt uw hart?
„Mijn breedte is een bewuste keuze, omdat ik van nature nieuwsgierig ben. Als je veel studeert op Mozart en daarna Tsjaikovski leidt, ontdek je dat je kennis van Mozart meerwaarde heeft. Zo werkt het steeds. Door het individuele van componisten te doorgronden, dring je dieper door in álle muziek, in muziek als universele taal. Maar op dit moment ligt mijn focus wel op de late romantiek. In Rotterdam zal ik daarnaast veel Mozart en Beethoven doen, wat Bach – concerti en de Matthäus-Passion – en eigentijdse muziek.”
Componeert u zelf?
„Vroeger wel, en in principe zou ik het nog steeds graag meer doen. Maar je hebt er een leeg hoofd voor nodig en mijn drive om te dirigeren is veel sterker. Pianospelen blijf ik wel doen. En ik vind het combineren van dirigeren en pianospelen ook interessant en zinvol. Ook in Rotterdam zal ik pianoconcerten van Beethoven en Mozart achter de piano gaan dirigeren. Natuurlijk is het dirigeren dan minder genuanceerd, maar daardoor moet het orkest heel alert luisteren en reageren. Dat is een goede training.”
Welke componisten vindt u overschat?
„Geen, zo denk ik helemaal niet. Als je als dirigent in een werk gelooft, kun je de schoonheid ervan overdragen. Elk kunstwerk, middelmatig of geniaal, heeft elementen van schoonheid. Alleen al het feit dat een kunstenaar het heeft willen scheppen, vind ik roerend. Natuurlijk is het idioom van sommige componisten moeilijk toegankelijk en dat van andere juist te makkelijk, maar je moet er altijd je stem in kunnen vinden. Liefde groeit vanuit begrip – en vanuit veel studeren.”
Ik ben geen fan van het woord ‘maestro’. Zeg maar Lahav
Dus u vindt niks lelijk?
„Natuurlijk wel. Maar ook dan probeer ik via studie de schoonheid te zoeken. Soms vind ik die niet. Maar blijven zoeken is mijn taak. Dat geldt overigens ook voor muziek die ik wel mooi vind.”
Het Rotterdams Philharmonisch Orkest is een internationaal opererend toporkest, maar ook een echt stadsorkest. Hoe beziet u die dubbele pet
„Internationaal gesproken gaat het goed, het management en ik zullen die statuur proberen te bestendigen en te ontwikkelen. In Rotterdam moeten we vooral een zo breed mogelijk publiek zien te trekken. Daarvoor bestaan helaas geen tovertrucs. Maar je kunt wel van alles proberen en het succesvolle behouden. Ik heb hier zelf in juni gratis concerten geleid voor Vaderdag, voor volle zalen met veel jonge mensen. Die wekten echt niet de indruk dat ze alleen maar mee waren om vader een plezier te doen. De muziek sleepte ze echt mee. Dus het kán. Maar je moet innovatief blijven. Nieuwe wegen zoeken. Samenwerken met partners in de stad, zoals misschien North Sea Jazz. Een orkest is geen museum. Maar de speelkwaliteit blijft altijd de essentie.”