Het was algemeen bekend, en president Tsaar wist het ook, dat Bill Clinton zeer lucratief lezingen gaf over de hele wereld, en daarmee tonnen aan dollars per voordracht binnensleepte.

Genoeg geld om zo’n tekst door een hoog ingeschaalde fraseur op papier te laten zetten en er een legertje lijfwachten ‘met oortjes’ bij in te huren. Zo kwam je nog eens ergens. De Tsaar ging na zijn ambtsperiode ook lezingen geven: een mooie aanvulling op zijn pensioen en de strop van een bevroren bankrekening, want hij moest representatief voor de dag blijven komen en kon niet ineens genoegen nemen met een groezelig kleermakertje uit de Kaukasus dat ver beneden de prijs werkte.

Zijn adviseurs hadden een lijst van landen opgesteld waar hij beter geen voordrachten kon houden, omdat ze tot de verdragsstaten van het International Criminal Court behoorden. Volgens zijn advocaten had president Tsaar gedurende zijn opeenvolgende regeerperiodes weliswaar geen oorlogsmisdaden of misdrijven tegen de menselijkheid (zoals geformuleerd in de statuten van het ICC) begaan, maar het Strafhof zelf dacht daar mogelijk anders over: het was een onberekenbaar instituut, gefinancierd en gesouffleerd door Europese geheime diensten.

IJdelheid en veronachtzaming van advies brachten De Tsaar ertoe om toch in te gaan op een uitnodiging van de Sorbonne. Ik stond inmiddels op zo goede voet met het Office of the Prosecutor van het ICC dat ik door mevrouw Grenouille zelf werd uitgenodigd om mee naar Parijs te gaan ‘voor een interessante lezing’, en daar mijn ogen en oren goed de kost te geven. Zo’n kwartier voor het begin van de voordracht beklom iemand van de universiteit het spreekgestoelte: ‘Er is zojuist een anonieme bommelding binnengekomen. Het betekent meestal loos alarm, maar op last van de politie moeten wij u verzoeken de zaal ordelijk langs de aangegeven route te verlaten, en buiten het gebouw af te wachten tot deze ruimte geheel is doorzocht en het sein veilig gegeven wordt.’

Vreemd om toe te geven voor iemand die in oorlogsgebied zo vaak door gefluit of gegier voor een naderend explosief gewaarschuwd was, maar dit hier was mijn eerste bommelding in de bewoonde wereld. Nooit eerder had ik die vreemde combinatie ondergaan van uiterlijke rust, bedoeld om kalme doodsverachting uit te stralen, en een nerveuze giecheligheid diep vanbinnen, die een aansporing leek om voor te dringen en door de menigte meanderend als een van de voorsten de uitgang te bereiken. Het wierp me terug in het leven van mijn vader. In zijn eindexamenjaar 1969 was hij met zijn klas op schoolreis in Parijs. Met een vriend ontvluchtte hij het gezelschap nadat ze ergens op een peperbus de aankondiging hadden gezien voor een lezing van Jean Genet over de Black Panthers. Dat de homosexuele ex-bajesklant zich met die beweging bezighield, was nieuw voor ze, en de voordracht kreeg meteen de aantrekkingskracht van het verbodene, hoewel die gewoon aan de Sorbonne werd gehouden.

De schrijver verscheen op het spreekgestoelte, geflankeerd door, in Patricks beschrijving, ‘twee reusachtige negers met bivakmutsen op en een zwartleren handschoen aan de rechterhand’. Nog voor Genet aan zijn lezing kon beginnen, kwam er een bommelding binnen. ‘Goed, dan zijn we die grens alvast gepasseerd,’ zei de schrijver kalm, ‘en kunnen we het eindelijk onvervalst over vrijheid gaan hebben.’

De zaal werd niet ontruimd, en niemand ging op de loop. Zonder een spoor van nervositeit werkte de man zijn lezing af: over vrijheid inderdaad. De zwarte gestalten stonden naast hem, als beelden zo roerloos. Toen na de slotzin het applaus opklaterde (aarzelend, alsof men bang was door te luid geklap alsnog het ontstekingsmechanisme van de bom te activeren), staken de twee Black Panthers hun zwart geschoeide vuist de lucht in. Black power. De jongen die twintig jaar later mijn vader zou worden, had doodsangsten uitgestaan. Uit wat hij er nog eens twintig jaar later over vertelde, maakte ik op dat eindexamenkandidaat Patrick Haandrikman vooral bezorgd was geweest over het zonder toestemming verlaten van het hotel. Gedurende de vijftig minuten die de rede duurde, zag hij telkens opnieuw voor zich hoe bij de begrafenis van zijn door bomsplinters uiteengereten lichaam zijn radeloze ouders de verantwoordelijke, in gebreke gebleven leraren aanvlogen. Allemaal zijn schuld, omdat hij een klasgenoot ertoe had verleid zich in de vuurlinie van de ondergrondse politiek te begeven. Inmiddels had ik, als het ware alsnog, mijn aan flarden gescheurde vader begraven.

Alle reeds gepubliceerde afleveringen van het feuilleton zijn te vinden op nrc.nl/afth