In de winter van ’15 werd nog steeds hevig en zinloos gevochten om de luchthaven van Donetsk, drie jaar eerder voor ruim een miljard euro opgeknapt om spelers en supporters van het EK Voetbal een beetje behoorlijk te kunnen ontvangen.

Het Oekraïense leger had z’n basiskamp in het spookdorp Piski, waar niet meer dan een handvol van de oorspronkelijke bevolking verbleef, compleet daas en half dement van de beschietingen. Op vliegveld Prokofjev hielden de cyborgs stand op de tweede verdieping van het hoofdgebouw, waar ze vanaf de eerste en de derde belaagd werden door de Seps van de Volksrepubliek Donetsk: oorlog bestond ook in sandwichvorm.

Net in een tijd dat het geweld wat geluwd was, liep ik in Grabovo Nikita tegen het lijf. Hij zag bleek. ‘Rottig geslapen, Nikki?’ En hij, verontwaardigd: ‘Zou jij kunnen slapen, Natan, als er twee van je kameraden gesneuveld waren?’ Ik dacht dat hij met zijn ernstige smoeltje een grap hard aan wilde laten komen, dus ik zei: ‘Sinds wanneer vecht jij aan de zijde van de Seps?’

Voor ’t eerst zag ik hem huilen. Een paar dagen tevoren had zijn moeder hem meegenomen naar Donetsk om haar beste vriendin Xenia op te zoeken. Opa had haar nog zo gewaarschuwd: ‘Er is daar in de buurt een militair konvooi gezien. Russische vrachtwagens vol geschut. Tanks, Grads...’ En Nikki’s mama: ‘Vader, jij ziet overal spoken. Het staakt-het-vuren duurt nu al ruim twee maanden. Goed, laat er eens een schot vallen... er is tenslotte nog geen vrede getekend.’

De zoon van tante Xenia nam zijn vriend Nikki mee naar het voetbalveld bij zijn school. Uit de daar rondhangende leerlingen stelden ze twee teams samen, bij elkaar veertien spelers. Nikki stond in het doel. Om te keepen was hij eigenlijk te klein van stuk, wat weer werd gecompenseerd door de sprongen waarmee hij hoge ballen net onder de lat vandaan wist te slaan, reden waarom ze hem op zijn eigen school De Kangoeroe noemden. Meteen na de eerste helft (ze zouden niet rusten, alleen van speelrichting wisselen) was er de fluittoon (‘niet van de scheids’) die Nikki van z’n levensdagen niet meer zou vergeten, gevolgd door een lichtflits en een klap waardoor zijn oren nu nog tuitten. Hij kon zich van het ene moment op het andere niet meer bewegen, ofschoon hij niet geraakt was. Aan de overkant van het veld, waar juist een corner genomen was, klonk geschreeuw. Er sprintten jongens naar die hoek, anderen renden er gillend vandaan. De rook verwaaide. Er lagen enkele spelers op de grond, alsof ze verslagen, in het gras bijtend, een doelpunt of een gemiste kans verwerkten. Ze stonden niet meer op, en tegen de tijd dat Nikki helemaal verstijfd bij ze aankwam, waren ze met bloed overdekt. Achter de kalklijn, nog voor het hek, was een diepe krater: aardkluiten lagen als molshopen op het gras rondom. De afrastering hing er uiteengereten bij, als in een film over een gevangenisuitbraak. Tweehonderd meter verderop, aan de straatweg, stond onaangedaan het huis van tante Xenia onder z’n fletsrode, tot op de grond reikende pannendak, dat Nikki altijd aan een muts met oorkleppen deed denken. Over het braakliggende terrein kwamen twee vrouwen toegesneld, de armen wijd gespreid, als om aan te geven dat ze hun zoons hartstochtelijk kwamen omhelzen.

Nikki, geheel verdoofd nog, was door zijn moeder mee de school in gesleurd. Hij zag nog net hoe tante Xenia zich op haar zoon Rinat stortte, een van de voetballers die nog steeds de verpeste corner lagen te betreuren. Al snel wemelde het er van de Seps, die de overlevenden uithoorden, en er geen twijfel aan lieten bestaan dat het ‘weer zo’n clusterbom van de fascisten’ was, op onschuldige burgers afgevuurd uit de buurt van het vliegveld.

Omdat Nikita en zijn moeder afscheid wilden nemen van Rinat, die samen met een ander vriendje lag opgebaard in het schoolgebouw, belde ik Semjon, mijn nieuwe chauffeur sinds de rebellen Pjotr hadden opgeknoopt. Of hij ons in Grabovo op kon komen halen voor een uitstapje naar Noord-Donetsk.

‘Ben je gek geworden, Natodja,’ riep hij uit, zodat mijn smartphone ervan kraakte. ‘Er wordt daar met scherp geschoten rond Prokofjev, maar niet altijd even scherp gericht. Eergisteren nog... op een voetbalveld...’

‘Drie jongens dood, ik weet het, Semjon. Zet ons maar op veilige afstand van het schooltje af.’

Alle reeds gepubliceerde afleveringen van het feuilleton zijn te vinden op nrc.nl/afth