Ik zei: ‘Mijn vriendin heeft zo’n ledikant met spijlen.’ Nu zaten ze vastgeklonken om de polsen van Oleg de Kozak, die bewusteloos van de wodka op de achterbank van de Mercedes lag. Zelfs het krankzinnige gelach dat van tijd tot tijd uit hem opsteeg, wist hij nog lallend te laten klinken. Hij had tot nu toe niet overgegeven, dat scheelde. In Charkov schoten ze niets op met een gijzelaar gestikt in eigen braaksel.
‘Controlepost,’ zei Pjotr opeens, nog voor ik zelf iets had gezien. We reden ergens ten noordwesten van Donetsk, en ik vroeg me af of we ons nog binnen de grenzen van de Volksrepubliek bevonden. ‘Nee, een complete wegversperring. Seps. Hou je vast. Ik rijd er eerst langzaam op af... en ram er dan dwars doorheen.’
Op dat moment flitsten op het dak van een SUV vier sterke schijnwerpers aan. Pjotr sloeg meteen de zonneklep neer, maar ik was al verblind en in paniek. De silhouetten van geweren brandden zich in mijn netvlies. Pjotr remde af, en reed stapvoets verder. Het was of ik kon voelen dat de Mercedes zich samenbalde voor de sprong voorwaarts. Mijn verbeelding snelde vooruit naar het geweld waarmee de barricade uit elkaar zou knallen, meteen gevolgd door geweersalvo’s. ‘Niet, Pjotr... ze schieten.’ Ik gaf lukraak een zwengel aan het stuur. Pjotr, al aan het versnellen, trapte op de rem. ‘Jij, eikel,’ riep hij. ‘Nu zijn we de klos.’
Als voortgeduwd door de in nevel gevatte lichtbundels kwamen vijf of zes Seps op de auto af. De voorste portieren werden opengerukt: ‘Uitstappen... handen tegen het blik.’
‘Hier achterin ligt er ook nog een. Uitstappen, jij.’ Er werd met geweerlopen in Olegs lijf gepord. ‘Verrek, buiten westen. Ik vergis me nooit in de lucht van afgewerkte roggewodka.’ ‘Draai hem eens om... bljàd, het is er een van ons. Oleg de Kozak. Hij heeft handboeien om.’
Pjotr en ik werden naar een overhuifde vrachtwagen geleid. Voor de laadbak stond een keukentrapje vol verfspatten, waarlangs we naar binnen moesten klimmen. In het licht van een stormlamp herkende ik ‘hetman’ Mazepa. ‘Zo, daar bent u dan,’ zei hij. ‘Het heeft nog lang geduurd.’ Hij wendde zich tot Pjotr: ‘Hadden we je niet verboden om hier nog langer journalistentuig rond te rijden?’ En Pjotr: ‘Volgens mijn bijgewerkte stafkaart zijn we hier op Oekraïens grondgebied.’ ‘Wat me interesseert,’ zei de commandant, ‘is waar jullie de rit begonnen zijn. Volgens de nachtkijker van mijn zegsman hier was dat bij de kippenboerderij van Grabovo. Jullie hebben daar een van mijn mannen ongevraagd een lift aangeboden.’ Pjotr zweeg. Mazepa bestudeerde mijn internationale perskaart, waar een visum aan vastgehecht zat. ‘Israël,’ zei hij. ‘Dan ben je aardig verdwaald, vriend. Jullie Hollanders blijven hier maar deksels van de potten lichten. Nederlandse luchtvaartexperts... in geen velden of wegen te bekennen. Nederlandse journalisten zwermen hier als strontvliegen om een mesthoop.’
‘Ik ben hierheen gekomen om de lichamen van mijn ouders te zoeken. Ze zaten in de Boeing.’
‘Onze mensen hebben vorige maand alle lijken geborgen,’ zei Mazepa. ‘Ze zijn naar Nederland gebracht. We hebben sterk de indruk, vriend, dat je hier naar heel iets anders op zoek bent. Naar de gouden tip, bijvoorbeeld, waarmee je het raadseltje van de crash kunt oplossen. Die zou je zomaar dertig miljoen dollar kunnen opleveren. Tel uit je winst, mister Aändrixman. Sterker, wij vermoeden dat u die tip, in wat voor vorm ook, al in de wacht heeft gesleept. Het enige dat ik van u verlang, is dat u ons er deelgenoot van maakt. De tip, en daarmee de uitgeloofde beloning, is in zekere zin ons eigendom. Wij hebben het bedrag hard nodig voor de wederopbouw van de Volksrepubliek Donetsk. Alleen al het schoonmaken van de rampplek, waar jullie toestel op onze soevereine grond is neergestort, gaat miljoenen kosten. Wie zeeft de verkoolde kerosine uit de aarde die onze boeren moeten bebouwen... doet u het?’
De commandant wendde zich tot een strijder met een bivakmuts op: ‘Volodja, proberen jullie eerst die zwijgzame snorder eens aan de praat te krijgen. Mijn eksteroog zegt dat hij er meer van weet.’ Pjotr werd via het keukentrapje weer naar buiten geleid. Van mijn plaats uit kon ik zien hoe hij de berm in gesleept werd, een droge greppel door, waarna ik hem uit het oog verloor. Niet uit het oor, want even later was zijn geschreeuw te horen.
‘Doe hem geen pijn,’ zei ik. ‘Hij is alleen maar mijn chauffeur. Ik heb hem ingehuurd. Hij weet verder niets. Die man op de achterbank, dat is mijn verantwoordelijkheid.’
Alle reeds gepubliceerde afleveringen van het feuilleton zijn te vinden op nrc.nl/afth