Het valt niet meteen op als je binnenkomt bij Linde Hydraulics, een oer-Duits machinebouwbedrijf in Aschaffenburg, in de noordwesthoek van Beieren. Maar als je er eenmaal op let, zie je aan kleine dingen waar de nieuwe eigenaar vandaan komt.
Op de kamer bij Oliver Polomsky bijvoorbeeld, de voorzitter van de ondernemingsraad, staan twee kunstige Chinese paneeltjes op de kast en op zijn bureau ligt een speldje met een Duitse en een Chinese vlag erop. Als bestuursvoorzitter Jörg Ulrich zijn visitekaartje overhandigt staan zijn naam en functie aan de ene kant in Latijnse letters en aan de andere kant in Chinese karakters. Op een groot bord in de spiksplinternieuwe fabriekshal staat de tekst: „We streven naar maximale tevredenheid”, in het Engels en in het Chinees.
Chinese investeerders zijn bezig in hoog tempo Europese ondernemingen over te nemen of zich er in te kopen. En Duitse bedrijven zijn bij uitstek geliefd. De eerste helft van dit jaar kochten Chinese bedrijven 37 Duitse ondernemingen, bijna evenveel als in heel 2014, aldus een rapport dat half juli werd uitgebracht door EY. De Chinezen legden daarvoor bij elkaar 10,8 miljard dollar op tafel – een enorme sprong vergeleken met de 2,4 miljard die ze in 2014 en de 0,5 miljard die ze in 2015 aan overnames in Duitsland besteedden.
Tekst gaat verder onder de grafiek.
De Duitse politiek schrok in juni wakker, toen bleek dat het Chinese bedrijf Midea robotspecialist Kuka in Augsburg wilde overnemen. Zou de geavanceerde Duitse technologie, en de kennis en werkgelegenheid die daarmee verbonden zijn, niet worden weggesluisd naar China? In april, toen president Obama de Hannover Messe bezocht, had Duitsland nog gepronkt met Kuka’s robots, om te laten zien dat de Duitse industrie klaar is voor de toekomst.
Aantrekkelijk doelwit
Toen het Chinese bod bekend werd, reageerde minister van Economische Zaken Gabriel defensief. Hij kon de overname niet verbieden, maar spoorde Europese bedrijven aan een tegenbod te doen. Maar dat bleef uit en inmiddels is 86 procent van de aandelen aangemeld en kan men ook in Augsburg Chinese visitekaartjes laten drukken.
Binnen Europa is Duitsland verreweg het aantrekkelijkste investeringsdoel voor Chinese bedrijven die op overnamepad zijn, of op zoek zijn naar een deelneming – gevolgd door Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Italië en Nederland. Waarom speciaal Duitsland? „De Chinese belangstelling is vooral gericht op auto-onderdelen, de farmaceutische industrie, chemie en machinebouw, waar Duitsland sterk in is”, zegt Yi Sun, partner bij EY Deutschland die het rapport over de Chinese aankopen in Europa opstelde. „Daar komt bij dat in Duitsland relatief makkelijk zaken te doen zijn in het Engels, zeker vergeleken met bijvoorbeeld Frankrijk of Italië.”
Ze wijst er verder op dat de Chinese aankopen toenemen, omdat de groei in China zelf niet meer zo groot is en bedrijven toch willen uitbreiden. „Er komt hier op dit moment ook veel op de markt: bedrijven die worden verkocht door private equity, of losgemaakt uit grotere concerns. En er zitten nog grote deals in de pijplijn.”
Toegang tot knowhow
De Duitse ervaringen met overnames door Chinese bedrijven zijn door de bank genomen erg positief, zegt Ferdinand Schaff van de werkgeversorganisatie BDI (Bundesverband der Deutschen Industrie). „Over het algemeen willen ze zich hier voor de lange termijn vestigen en blijven de banen behouden. Ze willen toegang hebben tot de knowhow, maar niet alleen om die mee te nemen naar China.”
Wel merkt Schaff op dat de economische systemen in China en Europa sterk verschillen, „waardoor onze bedrijven niet dezelfde toegang hebben tot hun markt als hun bedrijven tot de onze. Dat is een onevenwichtigheid. Maar openheid voor investeerders blijft voor ons een leidend principe. De Duitse industrie heeft daar altijd sterk van geprofiteerd”.
Het Beierse Linde Hydraulics (opgericht in 1904, een kleine 1.200 werknemers) heeft inmiddels vier jaar ervaring met een Chinese eigenaar. In 2012 nam Weichai Power uit Weifang, producent van dieselmotoren, een belang van 70 procent in de Duitse onderneming. Dat belang is inmiddels uitgebreid tot 90 procent.
Tekst gaat verder onder de grafiek.
Natuurlijk was er binnen zijn bedrijf aanvankelijk twijfel of de komst van een Chinese eigenaar wel goed zou uitpakken, erkent directeur Ulrich. „Hoe vertrouwd zijn we met hun cultuur? Zullen ze onze kennis laten wegvloeien? We spreken elkaars taal niet, zullen we elkaar wel goed kunnen verstaan?”
Maar na een periode van zes jaar in handen van private equity (KKR en Goldman Sachs) was zijn bedrijf blij dat zich een strategische partner aandiende, die groot is in de wereld van de bouwmachines in China. Voor Linde Hydraulics is China een belangrijke markt en de onderneming hoopte met de nieuwe eigenaar zijn positie daar te kunnen verstevigen – wat ook lukte.
„We hadden behoefte aan een investeerder voor de lange termijn”, zegt Ulrich, „die begrijpt wat wij maken” – hydraulische pompen, ventielen en aandrijfsystemen voor bouw- en landbouwmachines. Weichai had een plan voor groei van onze onderneming, zegt Ulrich. „Dat was heel belangrijk voor de toekomst van het bedrijf, voor de werknemers en voor de klanten. Ze hadden een duidelijke koers en hebben daaraan vastgehouden – ook toen het tegenzat.”
Vlak nadat de Chinezen aan boord waren gekomen, zakte de vraag naar producten van Linde Hydraulics in en belandde het bedrijf in een crisis. Een reorganisatie werd noodzakelijk, het personeelsbestand werd met een kwart ingekrompen, maar de plannen voor de bouw van een nieuwe fabriekshal à 80 miljoen euro werden doorgezet.
„Het moet een zware tegenvaller voor ze zijn geweest”, zegt Ulrich. „Maar ze hebben verstandig gehandeld. Wellicht speelde mee dat ze in China gezichtsverlies zouden lijden als de indruk ontstond dat ze op het verkeerde moment gekocht hadden en een prijs hadden betaald die het niet waard was. Met Amerikaanse eigenaars zou die nieuwe productiehal er nu niet hebben gestaan.”
Cultuurverschillen
Begin deze maand is de hal officieel geopend en nu zijn werknemers van Linde Hydraulics druk in de weer met het plaatsen van machines en productielijnen in de fabriekshal die een oppervlakte heeft van 22.000 vierkante meter.
Tussen Duitsers en Chinezen moesten wél grote cultuurverschillen overbrugd worden. „De eenzijdige loonsverlaging, de zesdaagse werkweek – in China heel gewoon, maar hier onvoorstelbaar”, zegt Ulrich. „Contracten hebben hier ook een heel andere betekenis dan in China, waar men een contract meer ziet als een richtlijn dan als een harde afspraak.”
Maar de communicatie tussen Chinezen en Duitsers verloopt altijd respectvol, benadrukt hij – „al hoor je ze onderling soms door de telefoon wel enorm hard tegen elkaar te keer gaan. Maar luidruchtigheid is voor hen een middel van expressie”.
Het Duitse systeem van loononderhandelingen, cao’s en medezeggenschap was flink wennen voor de Chinezen, vertelt voorzitter Oliver Polomsky van de ondernemingsraad. „Toen hier in 2013 gestaakt werd en iedereen met vlaggen naar buiten liep stonden ze raar te kijken. Het was maar een prikactie van twee uur, om de onderhandelingen onder druk te zetten. Maar we moesten herhaaldelijk uitleggen dat er geen reden tot ongerustheid was.”
Net als directeur Ulrich is Polomsky tevreden met de Chinese eigenaars – zelfs de manier waarop een kwart van de banen werd geschrapt noemt hij „fair”. Wel heeft hij een advies voor Chinese investeerders: ze moeten de ongerustheid over het verplaatsen van de productie naar China en het wegsluizen van de kennis, zoals die dit voorjaar opspeelde rond de overname van robotfabrikant Kuka, meteen serieus nemen. „Ze moeten beter uitleggen wat ze van plan zijn.”