Een goed gesmeerde kop, dat is misschien wat de zwaardvis tot de snelste vis van de wereld maakt. Honderd kilometer per uur haalt de vis, zo wordt geschat. Hij is snel als een jaguar.
De vis is extreem gestroomlijnd. En hij glijdt nog beter door het water door olie uit een klier in zijn kop, denkt de Groningse emeritus hoogleraar John Videler. Videler beschrijft deze donderdag in Journal of Experimental Biology (JEB) dat hij met medewerkers die olieklier bij de zwaardvis ontdekte.
In bijna alle oceanen, op de poolzeeën na, leven zwaardvissen (Xiphias gladius). Het zijn jagers van vaak drie meter lang. Hun zwaard gebruiken ze vooral om inktvissen lam te slaan. Hoe snel een zwaardvis kan zwemmen, is nooit gemeten. In 1960 schatte de Russische zoöloog V.V. Barsukov dat het dier bijna honderd kilometer per uur zou kunnen halen.
Het is een redelijke schatting, denkt Videler (1941) die als hoogleraar in Groningen en Leiden specialist was in zwemmende en vliegende dieren. In 1995 publiceerde hij al over de minieme weerstand die de zwaardvis in het water ondervindt. Het lange zwaard heeft een ruwe, poreuze huid, zag hij – zo’n oppervlak vermindert wervelingen en verbetert de stroomlijning.
Maar de vis heeft nog een unieke aanpassing: een grote olieklier net achter het zwaard, die via poriën met de huid verbonden is. Videler zag de klier, ongeveer 5 centimeter in diameter, op MRI-scans.
De olie bestaat uit een mengsel van vetzuren, zoals palmitinezuur en oliezuur, en maakt de vissenhuid waterafstotend. Waterafstotende oppervlakken hebben een goede stroomlijning. Vorig jaar is geschat dat de weerstand ervan met 20 procent kan verminderen.
Er is zover bekend geen enkele andere vis met een dergelijke olieklier. Blauwvintonijnen, die ook heel snel zijn, hebben de klier „zeker niet”, zegt Videler. Mede-auteur Roelant Snoek ontleedde ooit de kop van een zeilvis. Ook bij dat dier ontbrak een duidelijke klier.
De ontdekking van Videler heeft een ongewone geschiedenis: hij wist al meer dan tien jaar van het bestaan van de klier, maar had daarover niet gepubliceerd. In 1996 had de dierkundige tijdens een cursus op Corsica van vissers een zwaardvis gekregen, die hij in de MRI-scanner van het Groningse academisch ziekenhuis onderzocht. Ingevroren en ingepakt in matrassen gingen ze in het vliegtuig naar Nederland. Een bevriende radioloog scande de dieren ’s nachts, om het ziekenhuis niet te belasten. „Hij had een spuitbus met bosgeur om de vislucht te verdrijven”, zegt Videler.
Zijn toenmalige student Snoek ontdekte bij toeval dat de klier via poriën met de snuit verbonden was: de vaten schenen door de huid toen Snoek er per ongeluk een onderzoekslamp op liet vallen. Ook de chemische analyses van de olie waren tien jaar geleden al afgerond.
„Ik was destijds meer bezig met vliegende vogels”, verklaart Videler. „En om van een doctoraalverslag van een student een artikel te maken, is veel werk.”
Vorig jaar echter publiceerde een Amerikaans team in JEB dat ze een zwakke plek in de zwaardvisschedel hadden gevonden – precies daar waar, zo wist de Nederlandse bioloog, de nog ongepubliceerde olieklier zat. Videler: „Ik dacht: nu wordt het te gek. Ik heb het allemaal op de plank liggen.”