Hofland en het verbrijzelde rijk van de schrijvende solist

Journalistiek draait, met een variant op Hamlet, hierom: ergens zijn en omschrijven wat je ziet, of ergens niet zijn maar wel begrijpen wat er gebeurt.

Reportage en analyse. Vaak niet te verenigen in één persoon, laat staan op één moment, maar soms wel. Het is allemaal te zien in de berichtgeving over Brexit, ook in deze krant, een fantastisch nieuwsverhaal dat de kern van het vak blootlegt: wie, wat, waar, wanneer, hoe en waarom? Weinig concentreert de journalistieke aandacht zo goed als een stevige internationale crisis waarin echt iets gebeurt.

H.J.A. Hofland kon het op zijn beste momenten ook allebei. Al bleek uit de mooie necrologie die deze krant vorige week over hem bracht dat het terplekke-zijn het allengs ging afleggen tegen de analyse (Tolk en criticus van weldenkend Nederland, 22 juni). De eerste zinnen van Hubert Smeets waren meteen raak: „Hij was de tolk én de criticus van het oude en het nieuwe Nederland. Hij wilde niet kiezen.”

Aan de vooravond van een ongetwijfeld turbulent nieuw seizoen, hier nog een kleine observatie over Hofland. Ook al omdat zijn dood deze week werd gevolgd door het bericht dat Vrij Nederland, dat andere boegbeeld van vrijgevochten journalistiek, zich tot maandblad gaat omvormen. En door de dood van nóg een eigenzinnige verslaggever ter plekke: Michael Herr, auteur van het beste reportageboek over de Vietnam-oorlog, Dispatches, en een van de inspirators van het genre ‘literaire non-fictie’.

Samen maken die feiten nog eens duidelijk welke ingrijpende transformatie de journalistiek de afgelopen jaren heeft ondergaan. Van het toenmalige rijk der schaarste aan informatie, waarin journalisten als eenzame verkenners frontberichten naar de lezer stuurden (eigentijdser: met hun volgers deelden), naar dat van de digitale overdaad, waarin ze ook vooral sorteerders en duiders van informatie zijn, of in supermarkt-termen, ‘spiegelaars’, die een dagelijkse stroom producten met het etiket naar voren draaien.

In die context werd Hofland het prototype van de journalist als een vrije geest, altijd tussen hotel en station of vliegveld, die zonder merkbare deadline-druk onderweg bedachtzame observaties noteert.

Ook in zijn hoogtijdagen was zoiets niet weggelegd voor de meeste van zijn collega’s. Maar het was een romantisch ideaal: zo kon je dus volwassen, zelfs oud worden in dit vak en toch je autonomie bewaren: je eigen neus en ogen volgen, zolang je productie maar op peil bleef.

Vergeleken met die jaren zeventig en tachtig, is de journalistiek ontegenzeggelijk zakelijker, eenvormiger en hiërarchischer geworden – maar zeker niet per se slechter. Professionalisering en regie voeren de boventoon, je obsessies volgen geldt al snel als hobbyisme, voor wie geen columnist is geworden – de laatste Hoflandiaanse enclave.

Geen wonder, de concurrentie is moordend, het journalistieke monopolie op informatie is verbrijzeld oftewel, ook een effect van de digitale revolutie: wie is er inmiddels géén journalist? Toeristen verslaan rampen met hun telefoon, bloggers bestoken elkaar met banvloeken, adverteerders grossieren in content, een woord dat moet suggereren dat er, behalve de afzender, eigenlijk geen verschil is tussen journalistiek en reclame.

In dat rijk der overdaad is journalistieke kwaliteit alleen maar belangrijker geworden, zoals de verslaggeving laat zien over de Brexit, waarin de expertise van de Londense correspondent van de krant, en anderen, volledig werd benut.

Accent op die harde kern van het vak – de feiten verslaan – is des te meer geboden nu imago, spin en werkelijkheid overal in elkaar overlopen (een stokpaardje van Hofland) en de brave ‘pink-op-de naad-van-de-broek-journalistiek’ van de jaren vijftig is vervangen door journalistiek als vermaak of door vaak geposeerde, maar in feite even brave roze-microfoon-brutaliteit.

Maar, nog steeds met Hofland in gedachten: journalistiek gedijt ook aan de rafelranden van de regie, maatschappelijk altijd betrokken maar in de schaduw van het hete nieuws van de dag. In de handen van ‘geobsedeerde’ vaklui die hun intuïtie blijven volgen, en daar ook de ruimte voor krijgen. Zoals Herr, Fordistisch gesproken vermoedelijk een hopeloze arbeider.

Voor kranten betekent dat, wat mij betreft: ook aandacht houden voor verborgen of tragere processen – wetgeving en, ja, beleid – waaruit opnieuw de contouren kunnen worden afgeleid van wat Hofland ooit ‘het bestel’ doopte. Denk aan de onthullingen in deze krant over de Nederlandse Zorgautoriteit, een bureaucratische thriller die je niet bedenkt met een oog op de ANP-agenda, maar die veel leert over een moderne bestuurscultuur.

En u? Bent u nog lezer, of volger met wie iets wordt gedeeld? Dan zijn we beland bij de laatste grote transformatie, die van papier naar online. Ook deze krant streeft nu digital first na. Reden, simpel en ontnuchterend: de papieren oplage blijft dalen (behalve op zaterdag), de digitale verkoop neemt toe.

Welke gevolgen heeft dat voor een medium en het ‘clubgevoel’ dat bij een krant hoort? Waar bevinden zich online de rafelranden? En waar de grenzen tussen redactionele en commerciële content?

Open vragen over een proces waar de krant volop in verwikkeld is, en waar ik in het nieuwe seizoen vaker op wil terugkomen – aan de hand van uw vragen, lof en kritiek.

Zolang u maar ter plekke blijft.

Reacties: ombudsman@nrc.nl