De gemeente Amsterdam mocht zes vreemdelingen zonder verblijfspapieren naar de bed, bad en broodvoorziening in de stad sturen. De gemeente hoefde niet te beoordelen of die opvang voor hen ook voldoende was. Dat oordeelde de Raad van State, de hoogste bestuursrechter, woensdagochtend.
De uitspraak ligt in lijn met wat de Raad van State eerder bepaalde, november vorig jaar. Toen oordeelde de rechter dat het Rijk verantwoordelijk is voor de opvang aan vreemdelingen zonder verblijfsstatus. De voorwaarde van meewerken aan terugkeer naar het land van herkomst mocht, vond de rechter. Nu zegt de Raad van State dat de gemeente Amsterdam geen plicht heeft om opvang te bieden of om te kijken of die opvang wel beschikbaar is, want in principe voorziet het Rijk daar immers al in.
In de praktijk blijkt die opvang bij het Rijk niet toegankelijk: vreemdelingen die zich afgelopen maanden bij de Dienst Terugkeer en Vertrek in Ter Apel hadden gemeld, zijn daar geweigerd.
Opmerkelijk is verder dat de Raad van State in één van de uitspraken goedkeurt dat de gemeente Amsterdam ‘feitelijke handelingen’ pleegt die onder de Vreemdelingenwet vallen. De Vreemdelingenwet gaat onder andere over het verblijfsrecht en dat is Rijksbeleid, daar gaan gemeenten niet over. Pim Fischer, advocaat van de vreemdelingen, zegt hierover:
“Ik was bang dat gemeenten niks meer zouden mogen, omdat ze niet bevoegd meer zijn. Nu blijkt dat de gemeenten wél een bevoegdheid hebben om mensen in nood zonder rechtmatig verblijf hulp te bieden, op grond van de Vreemdelingenwet.”