Maarten Naaijkens (37) is elk weekend te vinden in zijn tuinhuis. Met vriendin en dochter. „Ik noem dit de beste investering die ik ooit heb gedaan”, zegt Naaijkens, start-up ondernemer uit Amsterdam. Zeven jaar geleden was hij op op bezoek bij vrienden met een volkstuin en toen dacht hij: „jeetje, wat een leuke plek.” Hij – geen groene vingers maar behoefte aan ontsnapping uit zijn digitale omgeving – schreef zich in voor de wachtlijst, kocht een huisje en leerde zichzelf tuinieren.
Hij is niet de enige. Volgens de landelijke vereniging voor hobbytuinders, het AVVN, is er een run op de volkstuinen, vooral onder jonge stedelingen. Het is een zeldzaamheid als een park géén wachtlijst heeft, bij sommige complexen is de wachtlijst zelfs stopgezet. Sinds 2010 is er een overvraag van 15 procent in Nederland, volgens het AVVN. In Amsterdam is de schaarste het grootst: daar staan 3.000 mensen op de wachtlijst om een van de 6.000 tuinen te bemachtigen.

Eén zo’n gewild complex is ‘Nieuwe Levenskracht’. Aan de rand van Amsterdam, ingeklemd tussen de snelweg en sportvelden. Hier zijn de paden van grind, ruikt het naar heg en wijzen bordjes naar de ‘Lijsterbes’- of ‘Meidoornlaan’.
Bertus en Alie van der Kuil zijn druk in de weer in hun tuin. Ze komen hier al een halve eeuw, sinds de jaren zestig. Van moederdag tot september overnachten ze in hun zelfgebouwde huisje. „We waren getrouwd. Er was woningnood. We woonden driehoog achter in de Jordaan. Hier was ruimte en vrijheid.”
Alie: „De jonge generatie denkt: het zonnetje schijnt, we gaan lekker zitten en steken de barbecue aan. Maar een tuin onderhouden is heel veel werk.”

Bertus: „Vijftig jaar geleden zag je hier alleen mensen uit het arbeidersmilieu, bouwvakers, havenpersoneel, handwerkslieden. Spullen werden op de bakfiets of handkar ingeladen. Er ontstond een echt verenigingsleven. Je had toneel, playback voor de jeugd. Maar in de loop der jaren is alles veranderd. De nieuwe generatie is anders opgeleid. Veel mensen die in de electronica werken. En tegen de oudere generatie wordt een beetje gek aangekeken.”
Alie: „Ze denken dat het makkelijk is – zo van, we nemen een tuintje en gaan zitten. Maar zo is het niet. Het moet wel bijgehouden worden. Dan moeten ze twee uur werk per maand doen. Dat vinden sommigen veels te veel! Maar wij zeggen, het is voor de gemeenschap, wij zijn anders opgevoed.”
Nette siertuinen
De eerste volkstuinen werden eind negentiende, begin twintigste eeuw gesticht om de leefomstandigheden van de fabrieksarbeiders te verbeteren. De industriële revolutie had de stad getransformeerd waardoor het proletariaat in erbarmelijke omstandigheden leefde, opeengepakt in krotten in verloederde wijken. De tuintjes – gelegen aan de rand van de stad, vaak naast een spoorlijn waar niemand wilde wonen – hadden ook financieel nut: arbeiders konden mooi hun loon aanvullen met de oogst uit hun tuintje. En als ze in hun volkstuin zaten, hingen ze in ieder geval niet in de kroeg, was de gedachte.

Vanaf de jaren vijftig veranderen de volkstuinen van karakter, omdat Nederland welvarender werd en er minder behoefte was aan betaalbare groente. De opkomende middenklasse nam bezit van de parken en verving het aardappelveldje door siertuinen. Die moesten vooral ‘netjes’ zijn; strenge tuincommissies zagen erop toe dat de boel netjes aangeharkt bleef.
Na een lange periode van desinteresse – wie heeft er een volkstuin nodig als hij zijn eigen tuintje heeft in zijn nieuwbouwwijk? – neemt de animo voor volkstuinen sinds begin deze eeuw weer toe. Gezinnen blijven langer in de stad wonen en nemen een volkstuin om toch nog iets van de natuur te ervaren.
„Het is echt ideaal als je nooit een tuin hebt gehad en een tijdelijk vakantiegevoel wilt hebben”, zegt Ines Jonkhoff (27), werkzaam bij de Universiteit van Amsterdam. Ze komt geregeld met haar vriend op het tuinhuis van haar ouders, dat ze sinds drie jaar hebben. „Je kunt werken, maar ook relaxen en in het zonnetje zitten. Ik help wel eens grasmaaien maar weet weinig van tuinieren. Mijn ouders hebben zich goed ingelezen, bijvoorbeeld boeken over hoe je rozen onderhoudt. Met de komst van de jongere generatie en gezinnen denk ik dat een deel van de oorspronkelijke volkstuincultuur verdwijnt. De ons-kent-ons cultuur, met z’n allen op campingstoelen voor het huisje zitten. Aanvankelijk waren mijn moeder en ik sceptisch, nu zijn we helemaal verliefd.”
Botsende mores

Natuurlijk botsen de mores van de nieuwe bewoners weleens met de manier waarop de traditionele gebruikers gewend zijn te tuineren. Toen Jeroen van der Spek, vice-voorzitter van tuinencomplex Amstelglorie in de Amsterdamse Rivierenbuurt, zich acht jaar geleden inschreef voor een tuin stond er op de website nog de vermanende regel: „een tuin op Amstelglorie is geen plekje onder de zon”. Van der Spek: „Dat was om nieuwkomers er op te wijzen dat je je tuin wel moet onderhouden, maar er klonk ook iets calvinistisch in door. Zo van: tuinieren is ploeteren en zweten, en het moet vooral niet te leuk worden. Terwijl lekker chillen in je tuin bij veel nieuwe leden minstens even belangrijk is als tuinieren. Ik heb een tuinder van het oude stempel wel eens horen verzuchten dat er steeds meer ‘proseccotuinders’ op het complex komen. Toen dacht ik: oeps, misschien val ik ook wel in die categorie”
Amstelglorie veranderde de laatste twee decennia even snel als de omliggende Rivierenbuurt zegt Jeroen van der Spek. „Het was een grijze buurt met nette oude vrouwtjes, van die Mary Dresselhuys-typetjes. Toen kwam de invasie van de kinderwagens. Die jonge gezinnen wonen vaak op een bovenwoning en willen hun kinderen ook buiten laten spelen, dus nemen ze een volkstuin.” De ‘trampolinetuin’ is inmiddels een begrip onder Amsterdamse volkstuinders. Een woord met een wat laatdunkende ondertoon: daar heb je weer zo’n tuin waar niet wordt getuinierd, maar kinderen de baas zijn. Kindergejoel verdringt de stilte. „Dat geeft ongetwijfeld weleens strubbelingen”, zegt Van der Spek. „Die ouderen denken ook: ik zit hier voor mijn rust.”
Ze passen voor de klaverjascommissie
Het jonge grut heeft het niet zo op het verenigingsleven, zegt Chris Teunissen van Tuinpark Wijkergouw. „De oudere mensen hadden echt dat verenigingsgevoel. Nu is dat minder. De nieuwe tuinders willen wel iets doen op het complex, maar dan projectmatig, zoals het organiseren van een evenement. Maar jarenlang in de klaverjascommissie, dat willen ze niet. Ook zijn de oudere bewoners meer technisch onderlegd, ze zijn handiger. Bij de jongeren wordt die kennis ingekocht.”
Maarten Naaijkens: „Iemand vroeg aan me: die corveediensten, kun je die ook afkopen? Toen zei ik: dan moet je niet komen. Veel yuppen realiseren zich niet dat het veel werk is.”
Met de nieuwe bewoners verandert ook het tuinieren zelf. Vroeger ging het er vooral om dat tuinen er netjes en ordentelijk uitzagen, vertelt Van der Spek. „Dat de Hyacinthen en Afrikaantjes keurig in het gelid stonden” Nu ligt de nadruk veel meer op natuurlijk, ecologisch tuinieren. „Op tuinen waar je zoveel mogelijk dieren en planten een plekje geeft, zonder gebruik te maken van chemische bestrijdingsmiddelen”
De volkstuin wordt een natuurpark. Dus is op Amstelglorie een medicinale kruidentuin aangelegd en ligt aan de rand van het complex een ecologische voorbeeldtuin waar les wordt gegeven en onderzoek gedaan. Een park bovendien met een maatschappelijke functie. Elk jaar organiseert Amstelglorie een een 3-daags muziekfestival waar de hele buurt is uitgenodigd. Er is een kunstroute aangelegd langs tuinen met bijzondere beelden. Er wordt aan schooleducatie gedaan. En er zijn vergevorderde plannen om het tuinhuisje waar Jan Wolkers enkele grote romans schreef om te bouwen tot museum.
„De gemeente wil ons park bebouwen, maar als we die plannen overleven worden we een tuinpark 3.0”, fantaseert Van der Spek. „Met bijvoorbeeld ruimte voor stadslandbouw, zodat buurtbewoners niet meer naar de supermarkt hoeven voor hun groente. Stel je voor dat een boer op ons park een stukje land pacht en de buurt gewoon een mailtje stuurt als de bieten gerooid kunnen worden. Prachtig toch?”