Mathijn Brummelhuis (43) is de dorpsapotheker van Eibergen, in het hart van de Achterhoek. In zijn praktijk, de BENU-apotheek, komen duizenden patiënten die hij medicijnen levert. Dat luistert zeer nauw – één pil te veel of te weinig kan voor sommige patiënten het verschil maken tussen kiplekker of doodziek.
Maar bepalen wat ze nodig hebben wordt steeds lastiger. Bijna iedere dag maakt Brummelhuis mee dat er communicatieproblemen zijn met medisch specialisten, huisartsen, thuiszorg en collega-apothekers. Met medici waar zijn patiënten óók komen. Hij vertelt over een suikerpatiënt, bij wie de hoeveelheid insuline werd verlaagd door een huisarts. Maar de thuiszorg was daarvan niet op de hoogte. Risico: de patiënt krijgt een ‘hypo’ – een soort aanval, veroorzaakt door een tekort aan glucose in het bloed.
Eén pil te veel of te weinig kan voor sommige patiënten het verschil maken tussen kiplekker of doodziek
Zulke communicatiefouten komen regelmatig voor, blijkt deze maandag uit onderzoek onder 140 apothekerspraktijken van Nictiz (nationaal instituut voor ict in de zorg), in samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers (NVZA).
Apothekers stellen dat computersystemen vaak niet aansluiten op die van huisartsen, medisch specialisten en verpleeghuizen, waardoor onduidelijkheid kan ontstaan over medicatie van patiënten. 99 procent van de ondervraagde apothekers gebruikt nog de ouderwetse fax, om fouten te voorkomen.
Gebeurt het vaak dat artsen anders denken over medicatie van een patiënt?
„Ik zeg altijd: in mijn vak zijn er vier waarheden over de medicatie die de patiënt krijgt. Dat wat de specialist denkt, dat wat de huisarts denkt, dat wat de apotheker denkt en dat wat de patiënt zelf denkt. Het komt vaak voor dat al deze mensen een ander beeld hebben van wat dezelfde patiënt slikt.”
Hoe kan dat?
„Er wordt niet goed gecommuniceerd. Ik had een keer een patiënt met taaislijmziekte, die beschikking had over zijn vaste medicatie en een lijst had met pillen die hij kon slikken in een noodsituatie. Ik liet hem de lijst zien. Bleek dat die patiënt van een pil alweer was vergeten dat hij deze alleen mocht slikken in een noodsituatie.”
U bent toch verantwoordelijk voor die communicatie?
„We komen uit een periode dat verschillende artsen allerlei verschillende ict-systemen gebruiken. Informatie gaat daardoor soms verloren. Daarom gebruiken we vaak de fax. Maar dat is natuurlijk niet digitaal, waardoor belangrijke informatie handmatig in het dossier opgenomen moet worden. In de praktijk blijkt dit regelmatig mis te gaan.”
Was niet het Landelijk Schakelpunt, de vervanger van het Elektronisch Patiënten Dossier, bedacht om medici in staat te stellen relevante medische informatie over patiënten te delen?
„De patiënt moet toestemming geven om medische informatie te delen via het LSP. Ik heb in mijn apotheek veel tijd gestoken in het overhalen van patiënten om die toestemming te geven. 70 procent heeft dat gedaan. Voor 30 procent moeten we dus nog via oude systemen of de fax medicatiezaken regelen met andere artsen. Als een huisarts niet is aangesloten op het LSP, kunnen we met hem sowieso niet via die weg communiceren.”
Al is het via de fax, uiteindelijk lukt het toch om informatie te delen?
„Lang niet altijd. Er ontstaan misverstanden doordat patiënten te maken hebben met verschillende apotheken. In het weekend de dienstapotheek, bij het ziekenhuis de ziekenhuisapotheek, doordeweeks komen ze bij mij. De kans op misverstanden is groot, zeker als patiënten negen of tien medicijnen tegelijk slikken. Een fout kan levensgevaarlijk zijn. Eigenlijk zou er één hoofdapotheek moeten zijn, die digitaal de medicatie voor een patiënt in één keer kan inzien en regelen. Dat hebben we nog niet.”