Bij Defensie zijn ze nogal dol op afkortingen, dus ik lunch met de nieuwe HKRM. Hoofdkrijgsmachtraadsman. Erwin Kamp (50) heeft voor de gelegenheid zijn representatief tenue aangetrokken. Aan zijn kraag ziet de kenner wat hij is: geestelijk verzorger. GV’er in legertaal. Zijn gezindte is ook af te lezen aan het embleem: een goudgeborduurd sterretje en een roosje. Erwin Kamp is humanist. Bij Defensie zijn er 132 man (en vrouw) die zich bezighouden met het geestelijk welbevinden van de Nederlandse militair. Legerimams, aalmoezeniers, legerrabbijnen, veldpredikanten, hindoeïstische pandits en 38 humanisten. Van de laatsten is Erwin Kamp per 1 juni de baas geworden.
Hij stelt voor een blauwe hap te gaan eten bij de marinierskazerne in Doorn. Elke woensdag eten Nederlandse mariniers Indische rijsttafel, of ze nou op de kazerne zijn, aan boord van een onderzeeër of op een compound in een ver buitenland. Om half twaalf precies gaat de keuken open. Warmhoudbakken gevuld met nasi, babi pangang, saté en gebakken eieren. De eerste mannen – alle mariniers zijn man – zetten volle borden op hun dienblad. Erwin Kamp draait terloops z’n bord met het wapen naar boven. „Zo zien ze dat hier graag.” Op de tafels in de eetzaal staan bakken kroepoek, gebakken uitjes en bananen. In vroeger tijden werd er bier geschonken, nu staan er grote kannen rode limonade klaar– ‘lem’ in jargon.
Hoe word je, vraag ik, humanist? Hij legt zijn vork en lepel even neer en vraagt: „Hoe word je christen?” Ouders, opvoeding, omgeving? Hij komt uit een seculier gezin, zegt hij. „Mijn ouders hadden allebei genoeg van hun geloof. Mijn vader stopte met in god geloven toen zijn moeder overleed op z’n zevende.” Dus nee, van huis uit kreeg hij geen religie mee. „Maar wie agnost of atheïst is, is niet automatisch humanist.” Hij denkt dat hij rond zijn dertiende, veertiende voor het eerst echt begreep dat „het leven vergankelijk was en de dood definitief” en dat er geen hogere macht of goede god was die hem zou helpen met leven. „Het was een zondag, ik zat op een boot in Loosdrecht en nam me daar en toen voor een goed leven te leiden.” Dat, en de ernstige ziekte van zijn moeder – MS – maakte het voor hem onmogelijk in iets goddelijks te geloven.
En toen? Na de leao en de meao deed hij uiteindelijk de heao, maar dat was „een ramp”. Eerst maar in dienst. „Daar stond ik wel voor open.” Hij werd gelegerd in Ossendrecht bij de ‘roze maffia’, de militaire administratie, een soort personeelszaken. Na de dienstplicht de sociale academie, daarna een paar jaar gewerkt als nachtportier in een hotel. „En toen las ik een advertentie van de Universiteit voor Humanistiek.” Hij was de drempel van de universiteit nog niet over, of het voelde als „een warm bad”. Alles wat hij op eigen houtje al zo’n beetje had uitgedacht, bleek een naam te hebben. Hij was humanist. „Er is geen regie, geen sturing in het leven. Tussen geboorte en dood is de mens zelf verantwoordelijk.” De studie – die opleidt tot geestelijk begeleider – heeft hem zelfvertrouwen gegeven, zegt hij. En een „aardiger mens” van hem gemaakt.
Aardig mens
Hoe komt een „aardig mens” bij de krijgsmacht terecht? Ook weer door een advertentie, zegt hij. Een vacature voor geestelijk verzorger in Humanist, het ledenblad van het Humanistisch Verbond. Maar hoort een humanist thuis bij het leger? Aha, zegt hij verheugd: „Je bedoelt de ethische paradox. Kan iemand die het goede en moreel juiste voorstaat, zich verenigen met een geweldsorganisatie?” Dat kan, zegt hij. Hij praat met „de mens die militair is”. Een „praatje pot” op de kazerne om te horen hoe het met iedereen gaat, wat serieuzer als ze op missie worden gestuurd, een oorlog in. „De samenleving vraagt deze mensen om, in het uiterste geval, hun leven te geven. Dan kun je zeggen: ze kiezen er zelf voor om bij het leger te gaan, ze moeten niet piepen als het lastig wordt. Maar in hoeverre is er sprake van een keuze als je op je achttiende in dienst gaat? Overzie je dan wat er van je gevraagd kan worden?” Nee natuurlijk, en daar praat hij met hen over. „Ik vraag dingen als: heb je al eens nagedacht over de dood? Hoe zie jij jouw uitvaart?”
Hij is niet ván defensie, zegt hij. Het Humanistisch Verbond is zijn opdrachtgever, defensie betaalt hem. Hij heeft een uniform én een rang (kapitein-ter-zee), maar een militair is hij niet. „Ik heb wel op het KIM gezeten.” Het koninklijk instituut voor de marine. De „mes- en vorkencursus” van zeven weken weliswaar en niet de opleiding van vier jaar. Twee keer is hij een half jaar mee geweest op missie, naar Ethiopië en Eritrea in 2000, naar Irak in 2003. Waar de mariniers gaan, gaat hij. Dat is zijn motto. Dus hij doet ook mee aan hun berg- en wintertraining in Noorwegen en de jungletraining in Suriname. „Ik vind dat ik moet ervaren en voelen wat de mannen voelen. Als we met z’n allen achterin de laro [Landrover] zitten, komen de gesprekken.” Een humanist, zegt hij, vindt dat een mens kennis alleen kan opdoen door ervaring.
Hij weet hoe het is om een half jaar van huis te gaan met achterlating van een vrouw en een pasgeboren zoontje. „Ik ga daarover het gesprek met hen aan. Hoe ervaar je zo’n lange periode weg van huis? Wat maakt een missie voor jou de moeite waard? Hoe zie je je leven na de missie?” Ik had het me wat hoogdravender voorgesteld. Moet hij het niet hebben over, ik noem maar wat, wereldvrede of over de democratie die ze komen brengen en of dat zinvol is? „Oh nee”, schrikt hij. „Ik wil hen juist behoeden voor te hoge idealen. Dat levert alleen maar teleurstellingen op. Ik hou het liever klein: waarom ga ik, wat ga ik doen, en is het eten op de compound een beetje in orde?”
Het eten in de marinekazerne in Doorn is op en de zaal leeg. Het hoofd van de logistieke dienst (en dus ook van de keuken) komt aan tafel een praatje maken. Erwin Kamp diende met hem in Irak. „Vertel jij nou eens wat een geestelijk verzorger toevoegt aan een missie?” vraagt Kamp aan hem. Lang hoeft hij niet na te denken. „Een praatpaal. Mannen die het moeilijk hebben, sturen we naar de GV.” En, op fluistertoon: „Heimwee.”
Geschokt vertrouwen
Heus niet elke militair die op missie is geweest, komt thuis met PTSS (post-traumatische stressstoornis), zegt Kamp. „PTSS is een psychische aandoening, veroorzaakt door een levensbedreigende ervaring.” Lang niet iedereen maakt zoiets ergs mee. Wat wel vaak voorkomt, maar waar nog weinig aandacht voor is, is ‘moral injury’. Kamp vertaalt dat als ‘geschokt vertrouwen’. „Acht jaar nadat Dennis van Uhm [zoon van generaal Peter van Uhm] omkwam door een bermbom, belde zijn maatje die destijds achter hem reed en de ontploffing zag. Zelf had hij geen schrammetje, maar het voorval bleef spoken in zijn hoofd. Zijn gevoel voor goed en kwaad, over wat juist is en wat niet, stond op z’n kop. Deze jongen was ongedeerd, maar toch is hij gewond geraakt. Niet zijn lichaam, maar zijn ziel.” Zelf kent hij dat gevoel van „gefrustreerde onmacht” ook. In Ethiopië liep hij dan geen wond, maar wel een moreel schrammetje op. „Een plaatselijke politieman stond een jongen en een meisje af te ranselen. Ik zeg tegen onze mariniers: ‘Kom op, erop af, jullie zijn toch stoer.’ Nee, zeiden ze. Dat mógen we niet. Rules of engagement. Niet ingrijpen bij een binnenlandse aangelegenheid. Misschien mógen agenten in dat land kinderen slaan, weet jij veel.”
Als er geen god, geen heilig boek, geen hogere macht bestaat, wat heeft Kamp een gewonde ziel dan te bieden? „Luisteren.” Dat kan een psycholoog toch ook? Hij schudt van nee. „Een psycholoog concentreert zich op brain en mind. De aandoening waar ik het over heb, vraagt niet om een behandeling, maar om een dialoog.” Hij heeft zo zijn methodes om mensen te bewegen tot praten. Het ‘veteranenverteltheater’, geïnspireerd op het toneelspel in de oude stadstaat Athene. „De Grieken voerden continu oorlog. Het was heel gebruikelijk dat terugkerende soldaten in het theater stonden.” Kamp laat veteranen aan de hand van voorwerpen – etensblik, wasnetje, dixie [mobiel toilet] vertellen over hun belevenissen.” Goed verwerkt en verwoord, resulteren ervaringen, ook de vervelende, dan misschien wel in ‘moral growth’. En dit is ook heel therapeutisch, zegt hij. Wat? „Praten. Nu, voor mij.”
Drie keer heeft hij, als geestelijk verzorger, een kind begraven van een militair. Hij leidt rouw- en bezinningsdiensten en bedenkt zijn rituelen zelf. „Maar je moet geen kerkje willen spelen.” Met twee vrienden en zijn zoon van 17 loopt hij deze week op de Franse Mont Ventoux de route die Francesco Petrarca en zijn broer in 1336 liepen. Petrarca was een Italiaanse dichter en schrijver. Humanisten zien hem, postuum en met terugwerkende kracht, als de vader van hun traditie. Kamp noemt de tocht van een paar dagen een „humanistische pelgrimage”. Hij neemt de reisbrieven van Petrarca mee en de belijdenissen van kerkvader Augustinus en al klimmend zal hij in gedachten stilstaan bij de mensen – „zoals mijn moeder” – voor wie lopen niet vanzelfsprekend is.