Laatst werd ik opgebeld door iemand die een debat organiseerde. Een debat over Europa. De jongeman aan de telefoon legde uit wat hij in zijn hoofd had: één eurofiel aan tafel, die uitlegde wat de voordelen van Europa waren, en één eurofoob, die daar dan gaten in moest prikken.
Hij vroeg: „Jij bent toch eurofiel?”
Ik antwoordde dat ik daar nooit zo over nagedacht had. „Je bent de eerste die me dit ooit vraagt.”
„O?” zei hij, verbaasd. „Je schrijft sinds 1999 over Europa, je hebt tien jaar in Brussel gewoond. Hoe kan het dat je dat niet weet?”
Dit gesprekje zal me lang bijblijven. Omdat me toen, op een druilerige dinsdagmiddag, ondubbelzinnig duidelijk werd dat de Europese Unie zélfs in de ogen van degenen die haar een warm hart toedragen – zoals de organisator van het debat, haastte hij zich te verklaren – ‘disposable’ is. Als er maar genoeg mensen tegen zijn, nou, dan sluiten we de tent en dan gaan we weer wat anders doen. Spannend!
Ik vroeg hem: „Mag ik jou een tegenvraag stellen? Ben jij voor of tegen Nederland?”
Hij begreep het. Goddank.
Scepsis over de Europese Unie is één ding. Ik heb lang in Brussel gewoond en geloof me, daar wonen veel eurosceptici. Ze houden van Europa, maar willen álles veranderen aan de Europese Unie. Omdat dingen vierkant lopen. Omdat lidstaten zijn doorgeslagen met eisen en chanteren en eigen-belang-eerst. Omdat zij, volgens Commissievoorzitter Jean-Claude Juncker, „fulltime Europeanen zijn als het aankomt op nemen, en parttime Europeanen als het aankomt op geven”. Sommige Europese ambtenaren schamen zich diep voor de malaise. Sommigen willen véél meer Europa. Anderen veel minder. Ze trekken de EU alleen niet in twijfel. Alsof dat ook zou kunnen!
Elke dag worden er in Brussel debatten en lezingen gehouden over de vraag hoe je de EU zo kunt transformeren dat dingen beter gaan. Zo praat je ook over je land. Over je stad. Ik denk dat veel Nederlanders graag willen dat dingen hier anders liepen. Vervelende politici, geprivatiseerde treinen die uitvallen, de kust vol huisjes: er is genoeg rottigs te bedenken. Maar om het land dus af te schaffen, dat is een conclusie die vrijwel niemand trekt. En wil iemand Venlo opdoeken, als daar problemen zijn?
Het feit dat het zoveel mensen geen moeite kost om dit wél over Europa te zeggen, toont hoe verwend we zijn. En hoe naïef we zijn geworden. De voormalige Franse Europarlementariër Jean-Louis Bourlanges zei het eens heel mooi: „In 1945 is Europa uit de geschiedenis gestapt.” Nu is ze bezig terug te komen in de geschiedenis. De Amerikanen lossen onze geopolitieke sores niet meer op. We moeten het zelf doen. Maar na zo’n lange afwezigheid begrijpen we niet goed meer hoe het werkt.
Ik woon nu bijna drie jaar in Wenen. Een fantastische stad, waar ik veel van leer. Wenen is doordesemd met Habsburgse herinneringen. Met geschiedenis. Tegenover mij woont de familie Eszterhazy. De familie liet dit huis bouwen toen ze nog voor de keizer werkten. Vlakbij is het Katharina Schratt-plantsoen. „Wie is Katharina Schratt?” vroeg ik een van de buren. „Weet je dat niet?” zei hij verbaasd.
„Zij was de maitresse van de keizer. Ze woonde hier, zodat ze ongezien door een zijdeurtje het paleis in kon.”
Om te begrijpen waar ik me bevind, om te begrijpen waarom Oostenrijkers zo dol zijn op opera’s en bals en maskerade, om te begrijpen waarom een Tsjech mijn computer repareert en een Pool mijn verwarming, lees ik veel over de Habsburgse tijd. Autobiografieën van Stefan Zweig en Elias Canetti. Biografieën over de Habsburgers. Romans van Joseph Roth en de Hongaar Miklós Bánffy. De scherpe stukken van Karl Kraus. Alles door elkaar.
Hoe meer ik lees, hoe gefascineerder ik raak. Ineens begrijp ik waarom sommige Oostenrijkers elkaar nog met ‘prins’ aanspreken, terwijl adellijke titels honderd jaar geleden zijn afgeschaft.
Maar ook: de tijdgeest lijkt op die van nu. De mindset. Pas op: ik zeg niet dat de Europese Unie de kant van Habsburg opgaat. Er zijn meer verschillen tussen die twee dan overeenkomsten. Habsburg was een staat met een leger. In alle uithoeken had het rijk burgers in dienst - in postkantoren, kazernes en scholen. De EU is geen staat en heeft weinigen op de payroll.
Wat wél overeenkomt, is het gevoel bij opiniemakers - toen en nu - dat een oud systeem op zijn eind loopt. Dat er iets nieuws aankomt. In plaats van de weg te bereiden voor dat nieuwe, en om te zorgen dat de overgang min of meer ordentelijk zou verlopen, bleef iedereen destijds hangen in fatalisme. In cynisme. Mensen gingen feesten. Gemaskerde bals organiseren. Het delirium zoeken. Ze gingen schelden, beledigen, de confrontatie zoeken, en steeds gevaarlijker dingen doen.
Bij prijsuitreiking: ' @CarolineGruyter is niet uit op makkelijk scoren, maar van heldere analyse.' pic.twitter.com/tbZbraOQQT
— Elske Schouten (@elskes) June 2, 2016
Men zegt weleens dat het Habsburgse Rijk aan nationalisme ten onder is gegaan. Dat klopt niet. Het volk was pro-Habsburg. Burgers deelden het fatalisme en cynisme van de elite niet. De staat had hen vooruitgang gebracht, en inspraak. Ze keerden zich pas tegen Habsburg tijdens de oorlog. De staat stuurde alle reserves naar de blunderende troepen. Ze kon burgers niet meer voeden, uitbetalen of beschermen. Dat maakte mensen angstig en uiteindelijk kwaad: de staat liet hun in de kou staan. Nationalisten, die eerder niet aan de bak waren gekomen, profiteerden van die omgeslagen stemming. In 1918 brak het Rijk in stukken uiteen.
Het is verbazend hoe makkelijk dat ging. Honderd jaar geleden hielden veel burgers er geen rekening mee. De ineenstorting van de Sovjet-Unie en Joegslavië kwam ook onverwacht. Dat wil zeggen: velen zagen het aankomen, maar ze konden het ergens niet geloven. Toen Frans Ferdinand in Sarajevo was vermoord, wist Stefan Zweig: er komt oorlog. Iedereen wist dat. Toch ging hij zomer 1914 op vakantie naar Oostende. Toen het schieten begon, baadde hij pootje in de Noordzee.
Laatst dronk ik een kop koffie met een Oostenrijkse ambtenaar die zijn klassiekers beter kent dan ik. We hadden het over Schengen, vluchtelingen en hekken. Hij vindt hekken noodzakelijk. Ik vroeg: „Hoe kan Schengen overeind blijven als jullie de Brenner sluiten?” Hij keek me aan en zei:
„Wij zijn een beetje zoals Zweig. Je weet wat er kan gebeuren, maar ergens blijf je ervan uitgaan dat het niet gebeurt.”
Op veel ministeries in Europa heerst die sfeer – behalve misschien in Luxemburg, waar het landsbelang meer dan waar ook samenhangt met het Europees belang. Het wordt daarom tijd zorgvuldiger met Europa om te gaan. Juist omdát Europa in de hoofden van zijn eigen burgers meer disposable is dan de natiestaat of het dorp. Juist omdát onze politici, zelfs al houden ze van Europa, daar niet voor uitkomen omdat ze vrezen dat ze dan geen verkiezingen winnen.
Velen zijn erop uit om de EU de nek om te draaien. Het is hun goed recht om dat te zeggen. Ze doen het zelfs met Europese subsidie. Wat mij zorgen baart, is dat zo weinig mensen iets terug zeggen. Dat weinigen zeggen: onze voorouders hebben dit Europa opgezet, het heeft ons vrede en voorspoed gebracht – waarom gaan we daar zo lichtzinnig mee om nu het tegenzit? De toekomst behoort aan mensen die weten wat ze willen. Laten we daarom, nu we terug zijn in de geschiedenis, bedenken wat we met Europa willen. Constructief, ongeborneerd. Opgefokte discussies tussen eurofielen en eurofoben brengen ons daarbij geen stap verder.