Jan Schinkelshoek, voormalig Kamerlid voor het CDA, is het eind 2015 zat. Hij is voorzitter van de commissie die onderzoek doet naar de financiën van de Taalunie. Al vijf maanden vraagt die commissie aan de baas van de Taalunie, Geert Joris, volledige inzage in de cijfers. Die komt er maar niet. In een lange en gestileerde brief meldt Schinkelshoek aan Joris dat de commissie haar opdracht neerlegt.
De politieke truc werkt. De Nederlandse en Vlaamse ministers van Onderwijs en Cultuur, die de financiers en opdrachtgevers van de Taalunie zijn, reageren vrijwel direct zodra ze ervan horen. Hoezo wil Joris niet meewerken?
Een maand later vervolgen Schinkelshoek en zijn collega’s hun werk, nu met een mandaat van de ministers. Inzage in de boeken is vanaf dat moment geen probleem meer.
Het steekspel illustreert de moeizame totstandkoming van het nog vertrouwelijke onderzoeksrapport, dat in bezit is van NRC.
Directe aanleiding voor de instelling van de commissie was de bezuiniging die de Taalunie vorig jaar oplegde aan de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek. Een golf van protest was het gevolg. Want wie in Nederland, maar zeker in Vlaanderen, aan de moerstaal komt, brandt zijn vingers. Zelfs al is de noodzaak tot bezuinigen evident.
De vraag is of dat gelijk voor Joris voldoende is nu de commissie niet alleen de besteding van het geld, maar ook Joris’ gebrekkige communicatie, haperende gevoel voor tact en zelfs de koers van de Taalunie ter discussie stelt.
Een beetje sexyer
Maandag 26 november 2012. In de uit glas opgetrokken Nederlandse ambassade aan de Kortenberglaan in Brussel presenteren de Nederlandse en Vlaamse ministers van Onderwijs Geert Joris aan de pers. De champagne vloeit. Op een banier staat: ‘NEDERLANDS WERELDTAAL’.
De in 1980 opgerichte Taalunie is de officiële hoeder van het Nederlands, die ervoor zorgt dat de taal een eenheid blijft. Zij stelt de Woordenlijst Nederlandse Taal (Het Groene Boekje) samen en onderzoekt de ontwikkeling van de taal. De Nederlandse, maar zeker de Vlaamse regering, hecht hier grote waarde aan. In Vlaanderen heerst het historisch besef dat het behoud van de Nederlandse taal moet worden bevochten.
Joris, voormalig directeur van de Vlaamse boekenvakorganisatie Boek.be, is geen onbekende van de Taalunie als hij wordt benoemd. Een jaar eerder was hij lid van de externe visitatiecommissie die de Taalunie doorlichtte. De Vlaming wil de Taalunie „een beetje sexyer maken”, zegt hij bij de aankondiging op de ambassade. „De Taalunie is een bijzonder én belangrijk instituut. Maar te weinig mensen zijn zich daarvan bewust.”
Beloningssysteem
Onderwijsminister Jet Bussemaker is enthousiast met de keuze voor Geert Joris. Dat geldt niet voor al het personeel van de Taalunie in Den Haag. Het merendeel is op leeftijd en werkt er al langere tijd. Door het vaak specialistische werk en de gouden arbeidsvoorwaarden vertrekt er zelden iemand. Joris wil daar verandering in aanbrengen, zo vertelt hij het personeel. Omdat mensen niet vertrekken, moet er „horizontale mobiliteit” op gang komen. Oftewel, positiewisselingen.
Joris wil ook een beloningssysteem invoeren dat is gekoppeld aan geleverde prestaties. Het past bij de opdracht die het comité van ministers hem gaf, al is die nergens vastgelegd: maak van de Taalunie een dynamische en slagvaardige organisatie die breed maatschappelijk is georiënteerd. „Ik wil dat wij gaan van betalen naar bepalen”, zegt Joris in 2013 in een interview met NRC.
Joris vindt dat zijn organisatie te veel wordt gezien „als een partij die af en toe een zak geld geeft, waar de partners vervolgens zelf hun ding mee kunnen doen”. Die tijd is voorbij, want die partners „hebben de neiging een koers te varen die niet altijd de koers van de Taalunie is”.
Schaap

Het blijken geen loze woorden, vertellen betrokkenen die uitsluitend op basis van anonimiteit wilden meewerken. Zo wil Geert Joris zich bijvoorbeeld richten op hier neergestreken, hoogopgeleide vluchtelingen met economische perspectieven. Dát is een interessante doelgroep. Sowieso moet het verband tussen taal en economie meer aandacht krijgen, vindt de Vlaming. Wat kost het de maatschappij bijvoorbeeld als mensen niet taalvaardig zijn?
De belastingbetaler heeft recht op rendement
Geert Joris Algemeen secretaris Taalunie
Of neem de traditionele zomercursussen waarbij buitenlandse studenten twee weken naar Nederland en Vlaanderen komen om zich – tegen een minimale eigen bijdrage – onder te dompelen in het taalgebied. Leuk, maar wat levert het nou precies op? Zoals Joris meer dan eens zegt: „De belastingbetaler heeft recht op rendement.” Joris vertelt en schrijft betrokken over de onontkoombaarheid van de bezuinigingen.
De weerstand die Joris ontmoet, bereikt in april 2015 een hoogtepunt. Hij deelt de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN), de belangenorganisatie van zeshonderd docenten Nederlands in veertig landen, mee dat ze het in de toekomst met eenderde van het budget minder moeten doen. Zonder enig overleg. Het leidt „tot een explosie van ergernis, frustratie en boosheid” bij betrokkenen, zal de commissie-Schinkelshoek later vaststellen.
IVN legt zelfs een heus witboek aan waarin alle, soms weinig verheffende, klachten over de Taalunie en Joris („geblaat van een neoliberaal schaap”) zijn gebundeld. Opvallend: ook medewerkers van de Taalunie vallen Joris daarin openlijk af. Zo schrijft een senior medewerker dat over de bezuiniging „geen enkele ruggenspraak heeft plaatsgevonden” en dat er binnen de organisatie bovendien „maar beperkt draagvlak” voor bestaat.
Joris zit klem en biedt excuses aan voor zijn beroerde communicatie. Het helpt niet. Het wantrouwen is te groot. IVN eist inzage in de financiën van de Taalunie. De Vlaming zegt toe dat er een commissie komt om de noodzaak van de bezuiniging te onderzoeken. Hij stemt in met het voorstel van IVN om Jan Schinkelshoek te vragen als voorzitter. De CDA’er kent de Taalunie goed, uit de tijd dat hij als parlementariër de organisatie controleerde.
Vluchtelingen
Insiders weten dat Schinkelshoek en de door hem aangestelde Vlaming Luc Devoldere niets van het rendementsdenken van Joris moeten hebben. Doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg, is hun houding. In het geval van de Taalunie is dat: de docenten verspreid over de wereld in staat stellen geïnteresseerden Nederlands te onderwijzen en mensen te enthousiasmeren voor de taal. Soft power. Onmeetbaar wellicht, maar de mannen geloven in de kracht van deze ‘culturele ambassadeurs’.
De interesse van Schinkelshoek en Devoldere, die worden bijgestaan door een gerenommeerde accountant, gaat veel verder dan alleen de financiën. Dit tot irritatie van Joris en zijn directe collega’s.

Klip en klaar
De commissie oordeelt dat de Taalunie niet onevenredig hard heeft bezuinigd op de internationale neerlandistiek om dat geld vervolgens in het optuigen van de communicatieafdeling te steken, zoals boze neerlandici beweerden. Maar die constatering valt in het niet bij de fundamentele kritiek van de commissie. „Het draagvlak voor de Taalunie is wel heel smal geworden”, constateert zij.
Bij betrokken organisaties als IVN heerst „een diep zittend onbehagen”, dat is ontstaan doordat „men niet meer goed weet waar men met de Taalunie aan toe is”.
Bijkomend probleem: de Nederlandse en Vlaamse ministers van onderwijs tonen weinig interesse voor Joris’ werk en zijn organisatie. Van de parlementariërs die de Taalunie moeten controleren, zijn met name de Nederlanders vaak afwezig. Niet zelden is PVV’er Martin Bosma de enige aanwezige. De politici hebben de organisatie „te veel z’n gang laten gaan”, vinden de onderzoekers.
Daarnaast tekent zich „een zorgwekkende ontwikkeling” af: de organisatiekosten verdringen de bestedingen aan inhoudelijke zaken. De Taalunie is bezig „zichzelf op te eten”.
De zwaarste conclusie is echter dat de Taalunie de verkeerde koers vaart. Om van waarde te zijn, moet het Verdrag uit 1980 weer leidend zijn, pepert de commissie in. Daar staan de doelstellingen „klip en klaar” in. Al kost dat „meer dan een appel en een ei”. Er moet dus geld bij, vindt de commissie.
Onder Vlaamse parlementariërs bestaat echter de vrees dat het „in zichzelf gekeerde” Nederland met de verkiezingen in 2017 in aantocht, juist wil stoppen met de Taalunie.
De commissie plaatst het comité van ministers met hun rapport voor een dilemma. Hun conclusies lijken moeilijk te negeren. Maar ze omarmen betekent het erkennen van eigen falen en terugkomen op gevoerd beleid.
Voor Joris zijn het spannende tijden, hoe het ook afloopt. In juli beslissen de ministers wat ze doen met de aanbevelingen van de commissie. En of Joris een tweede termijn van vier jaar krijgt. De Vlaamse minister van Cultuur Sven Gatz, tevens voorzitter van het comité, wil dáár niet op vooruit lopen. Wel op één aanbeveling: „Extra geld voor de Taalunie komt er niet.”