Middenstanders

Een winkel, het leek mijn vader tot op hoge leeftijd een goed idee. Wat voor winkel wist hij niet. Het deed er ook niet toe: het ging hem om het winkelier zijn.

marcelroosmalen0
„Die vrijheid.” Hij deed in de winkels in Velp ook altijd net alsof de winkelier een hele fijne dag had.

Zo van: „U staat hier toch maar lekker tussen uw eigen spulletjes.”

Als kind vond ik dat eerst gênant, maar eenmaal volwassen zag ik het als een vorm van humor. Beroepshalve moesten die winkeliers wel meedoen met die gezellige praatjes, maar in hun ogen zag ik het middenstandersverdriet.

Mijn vader scharrelend tussen de huishoudelijke producten.

„Die sinaasappelpers gaat die snel?”

„Is dat een goede stofzuiger, eentje met veel toeren?”

„Het lijkt wel of wasmachines steeds kleiner worden, klopt dat?”

Of die keer dat hij bij Rijwielzaak Janssen tegen de banden van een herenfiets schopte en vroeg: „Zijn dat goede banden?”

En daarna dan weggaan zonder iets te kopen.

Ik had mijn vader graag meegenomen naar Kaas & Zo

„Ik vind dat u een mooie winkel heeft, misschien kom ik volgende week nog een keer langs.”

Ik had mijn vader graag een keer meegenomen naar Arno Cowan van Kaas & Zo, over wie ik inmiddels twee keer een column schreef en van wie ik nu nooit meer afkom. Als ik zijn zaak passeer, kijk ik bewust de andere kant op, maar omdat hij van tussen zijn kazen de hele tijd naar buiten loert helpt dat niets. Gisteren achtervolgde hij me tot in de AKO waar ik de enige ben die er nog wel eens komt om een Voetbal International te kopen.

Weer die hand op mijn schouder.

„Je wilde me niet zien, hè?”

Voor ik het wist, stond ik in de opslagruimte achter de winkel, slim gecamoufleerd met kartonnen kazen, te luisteren naar gedichten die hij had geschreven. Af en toe keek hij met een schuin oog naar een zwart-witmonitor om te zien of er ongemerkt toch een klant was binnengekomen.

„Dit is mijn paradijsje”, zei hij, terwijl hij ons tussen de dozen een kop koffie inschonk.

We kregen gezelschap van de eigenaar van de Gall & Gall van schuin tegenover, die de deur even dicht had gedaan om even als middenstanders onder elkaar te klagen. Ze begonnen met z’n tweeën tegen mij over het verkeerscirculatieplan van het winkelplein. Zij druk gebarend de ingang blokkerend, ik met de rug tegen de dozen.

Leefde mijn vader nog maar, die had ze gebroken.

„Wat een mooi winkeltje, zeg. Is dat lekkere kaas? En die grote ronde, komt die uit Frankrijk?”

En daarna niets kopen.