‘Vrijdagavond hebben jullie het leven van een buitengewoon wezen gestolen, de liefde van mijn leven, de moeder van mijn zoon, maar jullie krijgen mijn haat niet’, schrijft op 16 november 2015 Antoine Leiris, journalist bij de nieuwszender France Info. Die ochtend is hij naar het forensisch instituut geweest om zijn vrouw te identificeren, een van de 129 mensen die gedood zijn tijdens de terroristische aanslagen op 13 november in Parijs.
Het duurt 24 uur voordat Leiris bevestigd krijgt dat zijn vrouw een van de omgekomenen is. Anderhalve dag later zet hij de post op Facebook die bekend zal worden dankzij de titel ‘Mijn haat krijgen jullie niet’. Na de beginzinnen gaat hij verder: ‘Dus zal ik jullie geen plezier doen door jullie te haten. Dat zouden jullie wel willen, maar door haat te beantwoorden met woede, zou ik alleen maar toegeven aan dezelfde onwetendheid die jullie maakt tot wat jullie zijn. Jullie willen dat ik bang ben, dat ik mijn medeburgers argwanend bekijk, dat ik mijn vrijheid opoffer voor de veiligheid. Mooi niet dus. Nieuwe ronde, nieuwe kansen. [...] We zijn met zijn tweeën, mijn zoon en ik, maar we zijn sterker dan alle legers van de wereld. Ik heb trouwens geen tijd meer aan jullie te verspillen, ik moet gauw naar Melvil, die net klaar is met zijn middagdutje. Hij is nu 17 maanden, moet dadelijk zoals altijd een hapje eten, en daarna gaan we spelen, net als anders, en de rest van zijn leven zal dit mannetje jullie dwarszitten door gelukkig en vrij te zijn. Want nee, zijn haat zullen jullie ook niet krijgen.’
Leiris’ Facebookbrief wordt wereldnieuws, de schrijver ervan wordt door iedereen aangeklampt en krijgt dankbrieven, omdat hij er als slachtoffer desondanks in slaagt de Fransen moed te geven. In het boekje Mijn haat krijgen jullie niet is niet alleen die open Facebookbrief te lezen, maar ook het verslag van hoe de periode eruitzag vanaf de aanslag tot en met de dag na de begrafenis. Hoe het zoontje van 17 maanden doorheeft dat er iets aan de hand is, maar niet precies weet wat, hoe moeders in de crèche reageren (ze maken om de beurt eten om in een tupperwarebakje mee te geven), hoe ‘de wolk van verdriet’ op sommige momenten zwaarder weegt dan op andere.
Vorige maand kwam het boekje in Frankrijk uit, deze week verscheen de vertaling. Ontroerend, diepzinnig en waardig, dat zijn de reacties in de Franse bladen.
Dat waardige is interessant. In de brieven die Leiris namelijk krijgt, benadrukken mensen dat ook. Maar dat roept bij hem de vraag op: wat als ik niet aan de verwachtingen kan voldoen? ‘Heb ik nog het recht om niet dapper te zijn? Het recht om kwaad te zijn?’
Waardig
Waardigheid is iets merkwaardigs. We verlangen ernaar (hoewel er natuurlijk niets mis mee is wanneer iemand gewoon de boel onder kotst van verdriet), ook in boeken over aanslagen. Als iemand tweeënhalve dag na de dood van zijn vrouw al zo’n genuanceerde brief op Facebook plaatst, is dat opvallend. Er sprak geen kwaadheid uit, maar een onderkoelde reactie waarmee je je menselijkheid toont, en dus superieur bent aan de aanslagplegers. Maar er zit een ander opvallend aspect aan Leiris’ brief wanneer je zijn boekje vergelijkt met wat er na verschillende aanslagen is geschreven.
Er zal over geen enkele aanslag vaker zijn geschreven in verhalen, essays en romans dan over die van 11 september 2001. Niet dat daarin onwaardig werd gereageerd, maar de reacties waren anders. In boeken over 9/11 wordt er gekeken naar de positie van de eigen identiteit, er is vooral bezinning op de eigen positie. Jonathan Safran Foers Extremely Loud and Incredibly Close, Don Delillo’s Falling Man of Paul Austers Brooklyn Follies. Het zijn indrukwekkende romans maar de blik wordt naar binnen gekeerd. De vraag wat er met de wereld aan de hand is, wordt niet gesteld. Waar het om draait is de kwestie: wat betekenen de waarden van de Verenigde Staten in deze wereld?
Deze romans zijn niet te vergelijken met het persoonlijke verhaal van Antoine Leiris, dat bol staat van onverwerkt verdriet. Maar na 11 september was er ook zo’n soort boek, 110 Stories. New York Writers after September 11 – dat niet lang na de aanslagen verscheen. 110 auteurs (één voor elke verdieping van het WTC) zoeken naar woorden om te omschrijven wat er is gebeurd, wat New York voor ze betekent, wat de dood van een naaste is, tot en met een bezwering van de dichter Carey Harrison waarin regels staan als: ‘America everything has changed / The enemy is inside the gates / Can you recognize him?’ Geen moment wordt het woord tot de aanslagplegers gericht, wel tot de landgenoten of de politiek.
De blik van de aanslagpleger in de Verenigde Staten moest van de Pakistaan Moshin Hamid komen die in The Reluctant Fundamentalist (2007) uitlegde hoe zijn personage door misverstanden en reacties in zijn omgeving steeds verder radicaliseert.
Hoe zou het komen dat de blik vijftien jaar geleden nog naar binnen is gericht en dat nu iemand binnen drie dagen zich al tot de aanslagplegers richt en vijf maanden later een boekje heeft waarin het gaat over de eigen omgang met verdriet en het zoontje dat verhaaltjes voorgelezen krijgt?
Is het de omvang van de aanslag, een andere (culturele) benadering of zijn we onderweg naar een maatschappij waarin terrorisme een logische plek heeft, en er ook hier straks ruimte is voor humoristische boeken? De Israëlische schrijver Etgar Keret bijvoorbeeld maakt er in zijn ‘zo goed als waargebeurde verhalen’ in Zeven vette jaren een bijna absurd gegeven van door de banaliteit van een aanslag te benadrukken. Zo laat hij een verhaal ‘Ineens, precies hetzelfde’ als volgt beginnen: ‘„Ik heb echt de pest aan terreuraanslagen”, zegt de magere verpleegster tegen de oudere. „Wil je een kauwgum?” De oudere neemt er een aan en knikt. „Wat doe je er aan?” zegt ze. „Ik heb ook de pest aan spoedgevallen.” „Het gaat niet om de spoedgevallen”, vindt de magere. „Ik heb geen probleem met ongelukken en zo. Het zijn de terreuraanslagen, zeg ik je. Die zetten een domper op alles.” Ik zit buiten op de bank bij de kraamafdeling, en denk bij mezelf: ze heeft gelijk.’
Bij Franse schrijvers zie je zo’n beweging overigens helemaal niet: Alain Finkielkraut verschanst zich steeds nadrukkelijker achter het traditionele Verlichtingsideaal, en van Michel Houllebecq verscheen Soumission, vrijwel tegelijk met de aanslagen op Charlie Hebdo met een pessimistisch toekomstvisioen. Als er één voorbeeld is van een zoektocht naar de identiteit van een land dan is het dat boek van Houellebecq wel.
Anonimiteit
Mijn haat krijgen jullie niet is ondanks de sympathie voor vader en zoon en de ontroering die het oproept eigenlijk het perfecte voorbeeld van de ontmenselijking van de terrorist. Leiris anonimiseert de aanslagplegers bewust en plaatst ze tegenover een ‘uitzonderlijk mens’ en een baby die gelukkig zal opgroeien om met dat geluk de terroristen te beledigen. ‘Ik weet niet wie jullie zijn en ik hoef het niet te weten, jullie zijn dode zielen. Als de God voor wie jullie verblind doden ons heeft gemaakt naar zijn beeld, zou elke kogel in het lichaam van mijn vrouw een wond zijn in zijn hart.’
Voor 11 september was een terrorist een mens, een anarchist vaak, iemand met een zaak, zij het met de compleet verkeerde middelen (zoals bij Joseph Conrad of bij Dostojevski). Maar op die manier kijken we niet meer. De middelen begrepen we al niet, de zaak al helemaal niet meer. Met zijn superieure menselijkheid vergroot Leiris de kloof nog verder. Het valt hem natuurlijk onmogelijk kwalijk te nemen, maar zo ontstaat de vreemde situatie dat zijn waardige, menselijke tekst eigenlijk alleen nog maar pessimistischer stemt.