Nummer 1 in het team van Tinbergen

Econoom Hans Linnemann (1931-2016) bekommerde zich om de mensheid en om de mens. Blijmoedig combineerde hij zijn werk met mantelzorg.

Ontwikkelingseconoom Hans Linneman. Economie moest voor hem bijdragen aan het oplossen van sociale vraagstukken.
Ontwikkelingseconoom Hans Linneman. Economie moest voor hem bijdragen aan het oplossen van sociale vraagstukken.

Hij voelde zich een zondagskind. Het vierde kind in een zorgzaam, liefdevol Rotterdams gezin. Zijn vader werkte in de tabakshandel. Zijn vrolijke moeder, zijn inwonende oma en zijn twee veel oudere zussen, alle vier moederden ze over hem. Hij groeide op in de crisisjaren en de oorlogstijd.

Kapitein wilde hij worden om verre landen te bereizen. Daarvoor waren zijn ogen te slecht. Een baantje bij het Nederlands Economisch Instituut bracht hem in contact met de economie en, allesbepalend, met de directeur van dat instituut: Jan Tinbergen, Nobelprijswinnaar economie, grondlegger van de econometrie. Tinbergen moedigde hem aan te studeren en vervolgens te promoveren. Tinbergen baande zijn carrière als hoogleraar ontwikkelingseconomie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.

Oud-collega’s en vrienden noemen Hans Linnemann „de slimste jongen in de klas van Tinbergen”, de nummer 1 in diens team. Alle leden waren in de ban van Tinbergen, niet alleen vanwege zijn briljante manier van denken, ook vanwege zijn maatschappelijke betrokkenheid en zijn soberheid. Economie moest bijdragen aan het oplossen van grote sociale vraagstukken, daar waren ze het roerend over eens.

Het zondagskind maakte verre reizen, al was het niet als kapitein. Als deskundige van de Verenigde Naties woonde hij begin jaren zestig met zijn gezin in Ecuador en Egypte. Internationaal verwierf hij faam met zijn graviteitsmodel, dat bilaterale handelsstromen verklaart. Naar zijn proefschrift uit 1966 over dat model wordt in wetenschappelijke publicaties een halve eeuw later nog altijd verwezen.

In datzelfde jaar 1966 openbaarden zich voor het eerst de psychische problemen van zijn vrouw Ada, aanvankelijk in de vorm van pleinvrees. Dat belette hem niet een groot onderzoek te leiden naar de wereldvoedselvoorziening. Het weerhield hem er ook niet van zeker zeventig promovendi te begeleiden, van allerlei disciplines, uit allerlei landen, altijd vriendelijk, altijd stimulerend. Maar de zorg voor zijn vrouw beperkte hem in zijn vrijheid, tot aan haar dood in oktober 2013. Haar behoefte aan zijn aanwezigheid maakte dat hij zelden op reis kon en als hij ging dan alleen voor korte tijd.

Niemand heeft hem ooit over die last horen klagen. Hij koos zelf voor Ada. Onvoorwaardelijk.

Hans’ dochter en drie zonen waren blij dat hun vader niet in alles excelleerde. Zo was hij een kok met een beperkt repertoire van drie gerechten: karnemelkse grutjes met stroop, schuimomelet en broodpap. Het inregelen van de televisie moest hij aan Ada overlaten. Een spijker in de muur slaan was een enorm project. En in de tuin wist hij het verschil tussen kruid en onkruid niet.

Begin 1991 overviel hij zijn collega’s met zijn vervroegde pensionering. Het idee was dat het zijn vrouw misschien beter zou gaan, als hij meer tijd voor haar had. In zijn afscheidscollege waarschuwde hij tegen ongebreidelde vrijhandel en voor een doorschieten van de vrije markt. Hij stelde vast dat het belang van goed overheidsbestuur veronachtzaamd werd.

De koninklijke onderscheiding die hij bij zijn afscheid kreeg aangeboden, bracht hem in verlegenheid. Hij zag geen andere mogelijkheid dan publiekelijk te weigeren, ook al gaf dat gedoe waar hij niet van hield. Hij vond dat zoveel andere mensen eerder en meer in aanmerking kwamen dan hij, het zondagskind.

Na zijn pensionering verdween hij van de radar. Jan Pronk, minister van Ontwikkelingssamenwerking, oud-collega, ook uit de school van Tinbergen, vroeg hem voor adviesraden en als consultant, maar alle functies sloeg hij af. De toestand van zijn vrouw eiste al zijn aandacht op.

Wel nam hij de tijd om een studerende achternicht een keer in de week bijles in economie te geven. Geduldig legde hij uit hoe vraag en aanbod werkte. Ook deed hij uitgebreid stamboomonderzoek, waarmee hij zijn familie de hoop op een adellijke afkomst ontnam.

Wandelend, liefst met straffe pas over ongebaande paden, voelde hij zich vrolijk en vrij. Een genot dat hem zelden was gegund. Zijn vrouw verdroeg zijn afwezigheid hooguit tien minuten. Pas na haar dood kon hij onbekommerd struinen in de buurt van het woonzorgcentrum in Bosch en Duin waar hij naartoe verhuisde. Hij genoot van de kleine dingen. Zijn sigaartje. Appeltaart met slagroom. Boeken over de oorlog en over Rotterdam.

Een dag voor zijn 85e verjaardag, op 6 mei, overleed hij. ‘Hans hield van het leven, en hij hield van ons allemaal’, stond vorige zaterdag in de rouwadvertentie. Hij was een knappe kop met een groot hart voor mens en poes.