De vervolging van de Duitse komiek Jan Böhmermann en de hechtenis van columniste Ebru Umar hebben veel commotie veroorzaakt. Als we afgaan op het tumult in media en pers is het vrije woord om zeep geholpen. De reacties liegen er niet om: Nederland zwicht voor terreur, we zijn verlinkt, de houding van het kabinet is laf. Hans Teeuwen en verwante opiniemakers die hun brood verdienen met treiteren en choqueren, lijken op oorlogspad: de tegenstander een lesje leren en nog eens een vracht extra beledigingen toeslingeren. Ook vorig jaar, na de aanslagen op Charlie Hebdo, wemelde het van de strijdlustige slogans. Sommigen claimden een ‘heilig recht op heiligschennis’. Anderen wilden ‘godslasterlijke satire laten escaleren’.
Ik zal deze vormen van agitatie duiden als een ‘libertair populisme’. Binnen het libertaire denkframe geldt het vrije woord als een absoluut en onaantastbaar recht. In feite fungeert het als troefkaart om andere claims – van wie dan ook – af te houden. Elke inperking is verdacht. Als ik niet mag beledigen, zo gaat de redenering, is mijn vrijheid niets meer waard. Vandaar dat elk extern gezag bestreden moet worden en taboes doorbroken moeten worden. Opvallend is dat politiek rechts deze stijlvorm van voormalige linkse rebellen lijkt te hebben overgenomen: rechts presenteert zich als libertair en opstandig, links wordt neergezet als conformistisch en regentesk.
De agitatie keert zich ook tegen de elite, van corrupte bestuurders tot arrogante wetenschappers. Kenmerkend daarvoor is het gevoel dat het politiek correcte denken oprukt en dat het volk door Den Haag en Brussel voor de gek wordt gehouden. Kenmerkend is ook dat genuanceerd spreken afschuw oproept. Neem bijvoorbeeld Zwarte Piet, of de vermeende agressie van jeugdige Marokkaanse voetballers. Spreek je op bedachtzame wijze over deze kwesties, dan ben je laf, elitair, je durft niet te zeggen waar het op staat, je hebt iets te verbergen.
Dat draagt op zijn beurt weer bij aan het gevoel dat de vrijheid van meningsuiting onder grote druk staat. Zo gelooft Henri Beunders, hoogleraar ontwikkelingen in de publieke opinie, dat „de citadel van de kritische geest, van het vrije debat, al bijna is ingestort”. De libertaire socioloog Frank Furedi – analyticus van de angstcultuur – vreest dat steeds meer beledigden hun critici het zwijgen zullen opleggen. Deze zorgelijke gedachten lijken sterk op de klachten van populistisch gebekte opiniemakers dat je ‘tegenwoordig’ niet meer over migratie kunt spreken, terwijl de kranten, praatprogramma’s en blogs onophoudelijk dat issue onder de aandacht brengen.
Opiniemakers uit de school van GeenStijl menen dat hoogopgeleide progressieven met een grote boog om migratieproblemen heen lopen. Hun zogenaamde verdraagzaamheid wordt steevast als hypocrisie ontmaskerd. De onverschrokken ‘benoemers’ van die hypocrisie en verwante linkse misstanden zoals ontwikkelingshulp, gaan vervolgens als morele helden door het leven. Zij die kwetsen en beledigen helpen de samenleving immers verder.
Dat is ook de overtuiging van massa’s mensen die GeenStijl en verwante blogs bezoeken. Zij treffen daar een knusse omgeving aan, waar je de schijn van verdraagzaamheid niet hoog hoeft te houden, niet voortdurend op je woorden hoeft te passen, ongeremd verbaal kunt ‘leeglopen’ of ‘losgaan’ en een aangenaam gevoel hebt onder verwante geesten te vertoeven. De open intolerantie geeft een zucht van verlichting, bevrijd uit het keurslijf van hypocriet fatsoen.
Tegelijkertijd doen de rebelse onderafdelingen van de Telegraaf veel moeite reputaties te slopen en autoriteiten aan de schandpaal te nagelen. Het vrije woord fungeert daarbij regelmatig als excuus voor journalistieke intimidatie en inbreuken op privacy. Er is inmiddels een heuse ‘libertaire politie’ ontstaan die haar domicilie heeft op Facebook en Twitter: het opsporen en jacht maken op mensen die bedenkelijk zouden hebben gehandeld, liefst bekende Nederlanders zoals ex-burgemeester Hoes. Nu beoogt de Telegraaf als vanouds vermeende booswichten en oplichters voor het volksgericht te brengen, maar het verschil is dat de ‘sociale media’ binnen een oogwenk collectieve woede kunnen mobiliseren en een digitale beschamingsmeute op de been kunnen brengen.
Het libertaire populisme gedijt in een omgeving waar journalistiek en pers zich niet meer primair toeleggen op nieuws vergaren en informeren. Sinds de schandaalindustrie de dienst uitmaakt in medialand, heeft het vrije woord heel andere functies verkregen. Opwinding, obscene beelden en verdachtmakingen verzekeren geëmotioneerd vervolgnieuws. Er zijn grote commerciële belangen mee gemoeid. Mede daarom zijn talkshows, schandaalbladen en shocklogs verzot op beschuldigingen, stampij en relletjes.
Opmerkelijk daarbij is dat veel minder waarde wordt gehecht aan meningsvorming. Terwijl het vrije woord lange tijd werd gezien als voertuig voor rechtvaardigheid en emancipatie van zwakkere partijen, staat meningsuiting nu veeleer in het teken van provocerend nieuws. Binnen het huidige populistische klimaat is het vanzelfsprekend te denken dat kwetsende, vulgaire en liederlijke gedachten de kwaliteit van de democratie vergroten. Het gaat hier om een bijgeloof dat aan elke uiting magisch positieve eigenschappen toeschrijft.
Verdienen dictators als Erdogan dan geen stevige, kwetsende kritiek? En islamitische geestelijke leiders die haat prediken? Zeker, vrijmoedig spreken is vanouds gericht tegen machtige partijen die uitingen in de taboesfeer willen houden, censuur uitoefenen en het volk opzetten tegen andersgezinden. Hoe ver daar in gaan? De Britse cartoonist en schrijver Martin Rowson beaamt dat satire aanstoot moet geven. Maar hij is geen voorstander van onbeperkte satire en sluit zich aan bij de befaamde definitie van journalistiek van HL Mencken: ‘journalism is about comforting the afflicted and afflicting the comfortable’. Wanneer je onbeschoft uithaalt naar mensen met minder macht, houdt satire op te bestaan en kom je in de wijdere sfeer van treiteren. Het gaat volgens Rowson om een boodschap, een punt maken. Sick jokes zijn uit den boze, net als smakeloze aanvallen. Maak je daarvan je handelsmerk, dan worden cartoons louter propaganda.
Ten slotte, hoe verhoudt zich dit tot het wezen van de democratie? Stel dat we minder gebruik zouden maken van beledigende en agressieve vormen van spreken. Dat zou het domein van uitingen ongetwijfeld inperken, maar het betekent niet dat de democratie veren laat. Meningsvorming is aangewezen op kennis nemen van feiten en ervaringen vanuit uiteenlopende perspectieven en het afwegen wat nodig en wenselijk is.
Het in ongerede raken van die communicatie zou pas werkelijk fataal zijn voor de democratie.