Architect Gijsbert van Hoogevest buigt even door zijn knieën als hij naast een deur die toegang geeft tot een studentenkamer een naambordje ziet hangen. „Scheef”, mompelt hij. In de kamer zelf kijkt hij verrukt naar de in oude luister herstelde houten bureautjes en boekenkasten: „Maar dit is echt prachtig gedaan.”
Met het ‘wetenschappelijke comité’ dat de Franse renovatie van het Collège Néerlandais van de Nederlandse architect Willem Marinus Dudok begeleidde, krijgt Van Hoogevest dinsdag net voor de officiële heropening een rondleiding. De restauratie van het studentenverblijf in Parijs heeft veel langer geduurd dan de bedoeling was (vier jaar) en ging niet zonder slag of stoot. „Maar uiteindelijk”, zegt Van Hoogevest, die zelf de restauratie van Dudoks raadhuis in Hilversum verzorgde, „ben ik toch erg blij met het resultaat”.
Het lang verwaarloosde Collège Néerlandais is een van slechts twee gebouwen die Dudok buiten Nederland neerzette. Het ander is de niet meer bestaande Light House Cinema in Calcutta. Hij tekende het gebouw in 1927, maar door de economische crisis duurde het tot 1938 voor het door prinses Juliana geopend kon worden. Het ligt op de campus van de Cité Internationale Universitaire de Paris (CIUP) aan de Boulevard Jourdan in Parijs tussen in totaal 38 landenpaviljoens (onder andere ook van de beroemde Zwitserse architect Le Corbusier) waar studenten en onderzoekers uit de hele wereld terecht kunnen voor onderdak.
Gepleisterd beton
Met zijn hoge ramen, rechte vlakken, toren en kleurstelling is het gebouw van verre als een Dudok herkenbaar. Op tenminste één typerend element na: anders dan bij het raadhuis in Hilversum zijn geen zandgele bakstenen voor de gevels gebruikt, maar gepleisterd beton. Ook dat had met de crisis te maken: het geld, vooral afkomstig van een mecenas, de Amerikaans-Nederlandse kunsthandelaar Abraham Preyer, raakte op.
De steentjes uit het ontwerp zijn niet alsnog teruggekomen, maar anderszins is het gebouw zoveel mogelijk in oorspronkelijke staat teruggebracht. Zo is de gevel, die wit was geverfd en door het Parijse verkeer compleet vergrijsd was, weer geel. De oude stalen raamkozijnen die gedeeltelijk door kunststof exemplaren waren vervangen, zijn weer zoals ze waren, het ‘casco’ is hersteld en enkele typische Dudok-details zijn terug.
Vorm was voor Dudok, anders dan bij veel tijdgenoten, vaak belangrijker dan functie. In de loop der jaren zijn daarom om praktische redenen veel van de door Dudok ingebouwde „ruimtelijke effecten” verdwenen, zegt voormalig rijksadviseur cultureel erfgoed Fons Asselbergs, lid van het comité dat de restauratie begeleidde. De hal was „donker en verhokt” met muurtjes. Dankzij nieuwe metalen dakramen en herstel van de binnentuin met blauwe vijver is het licht en de kleurwerking nu weer terug.
Wie het gebouw binnenkomt, betreedt een andere tijd. Niet in het minst, overigens, door de landkaarten van de Nederlandse tekenaar Eppo Doeve in de grote zaal op de begane grond: aan de ene kant Nederland, nog zonder Flevoland, en aan de andere kant Nederlands-Indië, met de tekst ‘Dispereert niet, want daer can in Indiën wat groots verricht’. „Prachtig”, zegt Asselbergs, „dat dat gebleven is.
Net als Van Hoogevest is Asselbergs vanaf het begin bij de renovatie betrokken geweest. Natuurlijk ziet ook hij kleine onregelmatigheden, maar dat is niet erg, vindt hij. „Dit is een studentenhuis, een gebruiksgebouw. Het hoeft niet spick-and-span te zijn, zoals het gemeentehuis in Hilversum, een paleisje waarmee je wil pronken.”
Steeds weer komt die vergelijking met Hilversum bovendrijven. De twee restauraties hangen nauw samen. Het team dat in de jaren negentig onder aanvoering van Van Hoogevest het raadhuis onder handen nam, reisde na die klus in 1997 naar Parijs om te zien wat de voormalige Hilversumse gemeentearchitect daar had neergezet.
„We wisten niet wat we zagen”, herinnert gepensioneerd gemeenteambtenaar Arie den Dikken zich. Opeenvolgende generaties studenten hadden het Collège in zestig jaar totaal uitgewoond. „Het was echt treurig om te zien. Ik zei tegen Fons Asselbergs: ‘Zeg, kunnen we daar niet nog iets van maken?’”
Monument historique
Met Nederlands geld werd een architectuurhistorisch onderzoek gefinancierd waarover in twee talen een boek verscheen om de Franse eigenaars van het gebouw te interesseren. Pas toen het in 2005 tot monument historique werd uitgeroepen kwam er geld voor renovatie – uit te voeren door een Franse architect. Van de totale 21 miljoen euro die dat gekost heeft, droeg de Nederlandse staat 2 miljoen bij. Een deel kwam van particuliere donateurs, maar het grootste bedrag (19 miljoen) kwam uit Frankrijk.
„Het heeft lang geduurd voordat de Fransen in de gaten hadden wat voor moois ze in huis hadden”, zegt Van Hoogevest. „Ze moesten veel bijleren, want dit soort gebouwen kenden ze niet echt.”
Daar komt bij dat in Frankrijk andere opvattingen over restaureren bestaan dan in Nederland. Terwijl in Nederland bij erfgoed meestal zoveel mogelijk het oorspronkelijke ontwerp gevolgd wordt, kiezen de Fransen vaak voor rigoureus moderniseren. In Parijs is nu een soort middenweg bedacht: het gebouw is aangepast aan de moderne tijd, terwijl het zijn oude karakter heeft teruggekregen. Zo zitten in de kamers tegenwoordig subtiel achter zware houten deuren kleine douchecabines verstopt.
„Dudok”, erkent directeur Fabien Oppermann van het Collège, „mag bij ons in Frankrijk dan wat minder bekend zijn dan in Nederland, maar hij heeft veel Franse architecten geïnspireerd.” Robert Mallet-Stevens (1886-1945) bijvoorbeeld, architect van de beroemde Villa Cavrois in Noord-Frankrijk. Door de restauratie zal Dudok volgens hem nu ook in Frankrijk beter gewaardeerd worden. En de kritische opmerkingen van de Nederlandse Dudok-kenners? Die waren alleen maar „nuttig”, zegt hij. „De samenwerking was een groot plezier.” De studenten, zegt Oppermann, „kunnen nu in een historisch monument verblijven met alle voordelen van de 21ste eeuw.”