Op bezoek bij de meester thuis

werd als een van vijf Europese muziekjournalisten door Prince uitgenodigd in zijn studio nabij Minneapolis.

De uitnodiging om langs te komen kwam onverwacht: Prince wil delen. Het idee was een ‘diepgaande discussie’ met Prince over de stand van zaken in de muziekindustrie en de vraag hoe hij erin is geslaagd een vitaal en succesvol concertartiest te blijven in deze tumultueuze tijd.

Op naar het roemruchte Paisley Park-complex in Chanhassen, een wat slaperig plaatsje tussen de talloze meren rond Minneapolis. De vader van Prince, John L. Nelson, die jazzpianist was, woonde hier zijn hele leven. Prince bezit er twee huizen en werkt er sinds jaar en dag als zanger-muzikant in het studiocomplex.

We voelen zijn aanwezigheid tijdens het beluisteren van de muziek van zijn protegé, gitariste Andy Allo. Achterin de zaal bekijkt hij ons alsof we een vreemde diersoort zijn. Opeens klinkt zijn stem vanachter zijn keyboard op het podium. „Hey”, roept Prince. „Heeft er iemand nog een vraag?”

Dat hij Europese media bij hem uitnodigt, was een „gek idee” dat hij ’s nachts kreeg, grinnikt hij.

Zijn antwoorden blijven compact. Liever wil Prince laten zien hoe het hier gaat, met alle musici. En vertellen dat hij als mentor veel artiesten onder zijn hoede heeft, van zangeressen als Janelle Monae en Lianne La Havas tot nieuwe ontdekkingen als Judith Hill. Hij vertelt dat hun ontwikkeling hem pleziert en dat hij blij wordt van de uitwisseling van muziek. „Dat inspireert me. Dan geef ik hun ook rustig mijn muziekideeën mee.”

‘In the zone’ zijn

Dat zijn teksten veel minder expliciet zijn dan vroeger heeft te maken met zijn jehovageloof. Hij heeft het allemaal „beter leren zeggen”, en is zich meer bewust van de leeftijd van nieuw publiek. In nieuwe versies van zijn liedjes gelooft hij niet, schudt hij resoluut het hoofd. „Daar is het leven te interessant voor.”

Daar heeft hij helaas maar een weinig verdiepende uitleg bij. Jazeker, hij zocht de confrontatie, maar dat was niet de eerste keer, refereert hij aan eerdere sociaal-politieke songs van hem, zoals Silicon en Judas Smile.

Prince is ook de zakenman die fel ageert tegen streamingdiensten en platenlabels. Vroeger moest hij niets hebben van het online verspreiden van muziek. Inmiddels maakt hij er een sport van de muziekindustrie uit te dagen door zijn digitaal beschikbare muziek van platform te verhuizen. „Inkomsten krijgen uit muziek, is dat nou zo’n rare vraag? Waarom moet ik dat toch altijd uitleggen?”

Graag horen we iets van hem over zijn ‘drive’ als muzikant. Dan vertelt hij mooi over wat hij „een transcendente ervaring” noemt: het moment dat alles in elkaar grijpt, de band voluit gaat en hij de song op gevoel langer laat duren en een andere richting op stuurt.

Vaak geeft hij duidelijke aanwijzingen aan de band, zegt hij, en gebruikt dan termen als „verwarring” of „keer om”. Soms zijn het stilzwijgende cues, die iedereen aanvoelt. Prince noemt het ‘in the zone’ zijn. Hoe dat voelt? „Het is alsof ik uit mijn lichaam treed en ik me even als fan in de zaal bevind.”