Zoals de buste van Churchill nu op het toneel staat, zegt Diederik van Vleuten – zo stond hij vroeger thuis. Zo groot was de rol die de staatsman in het leven van de familie Van Vleuten speelde. Vader draaide de platen met ’s mans toespraken en instrueerde zijn zonen hoe men Churchill diende te imiteren.
En ergens deed ook nog het verhaal de ronde dat oom Dick in 1899 bewaker was van de Zuid-Afrikaanse gevangenis waaruit Winston Churchill als jong oorlogsverslaggever ontsnapte.
In zijn twee vorige soloprogramma’s heeft Diederik van Vleuten de lat heel hoog gelegd. Beide keren verknoopte hij grote conflicten uit de twintigste-eeuwse wereldgeschiedenis met een familierelaas dat niet anders dan waarheidsgetrouw kon zijn. Hij werd een geschiedenisverteller met de techniek van een cabaretier – versnellend, vertragend, telkens toewerkend naar een kleine apotheose en met een listig gesponnen rode draad die de spanning erin hield. Met brieven, documenten en foto’s als overtuigende bewijsstukken voor de wijze waarop diverse Van Vleutens die eeuw hebben doorstaan.
Zijn derde programma, Mijn nachten met Churchill, is minder strak van opbouw. Rondom het verhaal van de Churchill-verering van zijn ouders heeft Van Vleuten, samen met zijn vaste regisseur Berend Boudewijn, ditmaal een programma gemaakt waarin noch Churchill noch enig familielid de onbetwiste hoofdrol speelt. Dit is dus geen Churchill-biografie.
In plaats van de aaneengesloten levensverhalen uit de vorige programma’s neemt Van Vleuten de vrijheid twee uur achtereen te associëren van de ene herinnering naar de andere – van de dagen die hij als gesjeesde conservatoriumstudent doorbracht op een jongenskamertje in Amsterdam, via de Smurfenactie die zijn vader als reclameman ontwierp tot en met verstilde passages over een jong gestorven zusje.
Alles lijkt in deze autobiografie-in-theatervorm te passen, zelfs enkele anekdotes over Amsterdamse humor en een spreekbeurt die hij ooit op de lagere school hield – op het eerste gezicht nogal willekeurige elementen, die niettemin als vanzelfsprekend uit het voorgaande lijken voort te komen. Dat is Van Vleutens raffinement: hij is de meesterverteller die alle verhalen aan elkaar weet te knopen met ironische terzijdes en een gestileerd soort enthousiasme voor wat hij allemaal te vertellen heeft. Het materiaal is bovendien zo gehaaid gemonteerd, dat hij geregeld naar voren en naar achteren kan verwijzen. Als een jongleur houdt hij constant vier of vijf ballen in de lucht.
En zo wekt hij de indruk nog moeiteloos door te kunnen gaan met vertellen. De bron lijkt onuitputtelijk.