In het aanstekelijke De Correspondent (2014) maakte Pieter Waterdrinker inzichtelijk hoe hij in zijn werkende leven op twee sporen loopt: hij definieert zichzelf allereerst als romancier, het correspondentschap dat hij sinds jaar en dag in Rusland vervult doet hij er, zij het toegewijd, naast. Toen zijn telefoon in het boek voor de zoveelste keer rinkelde toonde hij zijn innerlijke conflict: ‘Het was mijn chef, altijd gericht op de toekomst en niet – zoals ik – op het verleden, wat me alleen al daarom feitelijk ongeschikt maakte voor dit vak.’ ‘Dit vak’ is voor alle duidelijkheid de journalistiek.
Schrijven wil hij dus, Waterdrinker (1965), fictie welteverstaan, en wat dat betreft kan hij de held van zijn nieuwste roman de hand schudden. Wessel Stols is diens naam, die ondanks zijn relatief jonge leeftijd – 34 is hij nog maar – als bemiddeld man van Nederland naar Frankrijk verhuist om ‘eindelijk’ aan de vervulling van zijn droom te beginnen: het schrijven van een roman. Eigenlijk heeft hij het al te lang uitgesteld, dat weet hij zelf misschien ook wel, maar hij verkocht nu eenmaal ‘zijn ziel aan de duivel’ door eerst fortuin te maken in de reclame- en communicatiebusiness. Maar nu, we schrijven het begin van de 21ste eeuw met de Twin Towers nog in het gelid, staat niets dat gedroomde schrijverschap nog in de weg. En hij zet hoog in. Tsjechov, Nabokov en Stendhal deden het voor, Stols zal in hun voetsporen treden. Er zit iets van die typisch Nederlandse oogklepperige doorpakmentaliteit in hem. Hij denkt werkelijk dat er op de top van de Olympus voor iedereen ruimte is, zolang je maar hard genoeg je best doet. Over zoiets als aanleg of ambacht hoor je hem niet.
Hoogmoed
Dat dit de hoogmoed van een laagvlieger is heb je al snel in de gaten, al was het maar door het plagerige genoegen waarmee Waterdrinker zijn naïeve held zichzelf op de borst laat roffelen. Poubelle (vuilnisbak in het Frans, red.) is een ondergangsroman met ‘de literatuur’ als voornaamste gif. Een roman lang zoemt die onaffe roman in Stols’ hoofd rond als een niet nagekomen belofte, ook als de praktijk van het schrijven al lang heeft uitgewezen dat hij er geen hout van kan. We lezen een prachtige scène waarin Stols zich in de voormalige Moskouse schrijfkamer van Tsjechov laat insluiten, in een ultieme poging zich te laten inspireren. Het paradoxale is dat het tekortschieten van Stols als romanschrijver in wezen Waterdrinkers ode aan de romankunst is: zo laat hij zien dat lullen als Brugman of het bakken van zoete broodjes (reclame) nog wel even iets anders is dan het schrijven van een literair werk.
Dom is Stols echter niet. Wel gewiekst. Het zorgt ervoor dat hij na het schrijfdebacle weer veel geld gaat verdienen met een schimmige handel in Russische kunst. Het spiegelt de gekte en platheid van het nieuwe Russische geld: Stols reist naar Rusland af, koopt schilderijen van half-seniele, vergeten kunstenaars op en verkoopt die vervolgens voor grote sommen geld in Nederland en Londen door aan geëmigreerde rijke Russen die wel wat zien in dat zogenaamd authentieke werk uit het vaderland. In de aangrijpendste pagina’s van Poubelle trekt een bejaarde Russische schilder zich de haren uit de kop van spijt: door al zijn schilderijen aan Stols te verkopen moet hij nu, smeekbedes ten spijt, ook dat geliefde portretje van zijn overleden vrouw laten gaan. Het is het onweerstaanbare sentiment dat we zo goed kennen van de klassieke Russische schrijvers, die we dan ook gerust als Waterdrinkers voorbeelden mogen aanwijzen.
Poubelle ligt de eerste paar honderd pagina’s zo goed op de rails dat ik op zeker moment dacht niet minder dan een Grote Nederlandse Roman in handen te hebben. Vergelijkbaar met Buwalda’s Bonita Avenue, ook zo’n boek waarin een schrijver de dilemma’s van het moderne leven bij een stuurse man van middelbare leeftijd in de maag splitste. Als Stols op zeker moment uit puur opportunisme ook nog zitting neemt in het Europees Parlement, begint duidelijk te worden hoe hoog Waterdrinker heeft gemikt. Stols is alles wat hij aan onze tijd verafschuwt: een blaaskaak die zich overal in stort, overal een mening over heeft, maar die uiteindelijk, of misschien altijd al, alleen maar aan zichzelf denkt. Stols’ wezenloze succesformule – met slechts de valse retoriek als basis – komt hem zowel privé als in het werkende leven duur te staan. Een andere, ‘echte’ schrijver legt het met zijn vrouw aan, terwijl een van de strijdende partijen in het conflict tussen Oekraïne en Rusland Stols’ bloed wel kan drinken nadat hij zich als agitator op het Maidanplein heeft laten gelden.
Vertelplezier
Waterdrinker biedt met Poubelle ruim vijfhonderd pagina’s zwierig vertelplezier waarmee je je geen moment verveelt. En toch is niet alles goed gegaan. Op de eerste plaats is Waterdrinker niet vies van een zekere oeverloosheid – met name de tweede helft van de roman had veel effectiever geschreven kunnen worden. Een groter bezwaar is dat hij tekortschiet op de momenten die er in de roman eigenlijk het meest toe doen. Anders gezegd: hij bouwt enorme schansen maar springt er vervolgens een beetje houtenklazerig van af. Zo biecht een vrouw op dat ze al een jaar heimelijk van Stols heeft gehouden, terwijl er op de pagina’s daarvoor amper spanning tussen de twee voelbaar was. En als Stols ergens in een kelder voor dood wordt achtergelaten, levert dat toch wel een veel schralere leeservaring op dan de befaamde putpassage in Murakami’s Opwindvogelkronieken. Zonde dus, dat Poubelle nu net dáár tekortschiet waar het in onze tijd volgens Waterdrinker zo aan ontbreekt: finesse en een fijnzinnige aandacht voor andere mensen.