‘Er ligt een vrouw in het water’’, riep mijn vrouw naar mij. Ik was net bezig met een zin in mijn stukje die ook dreigde te verzuipen, dus ik keek verstoord op en vroeg: „Hoezo?” „Ik hoorde haar om hulp roepen”, zei ze.
Ik haastte me mijn werkkamer uit en liep naar het raam van de huiskamer, waar mijn vrouw zich bezorgd had opgesteld. Met enige opluchting constateerde ik dat ik niet meer hoefde toe te snellen, mijn schoenen uit te schoppen, een duik in het troebele water te nemen - en te betreuren dat ik nooit een cursus ‘reddend zwemmen’ had gevolgd.
Vijf mannelijke voorbijgangers waren al vanaf de kant bezig de vrouw op het droge te krijgen. Ze moest enkele meters omlaag het water in zijn gegleden toen ze in (of uit) haar op de walkant geparkeerde auto was gestapt. Ze had enige steun kunnen vinden bij een bootje. Haar lichaam was nogal zwaar en stijf en liet zich moeilijk hanteren, maar uiteindelijk lukte het en stond ze druipnat tussen haar stoere redders.
Dit gebeurde kort voor de Internationale Vrouwendag. Kon het symbolischer?
Er werd nog wat opgelucht nagepraat en toen namen de redders afscheid van haar met een handdruk of een klopje op haar schouder. Eén van hen bleef achter om toe te zien toen zij weer in haar auto stapte – je wist maar nooit. In een film van Laurel en Hardy zou ze nu opnieuw ruggelings van de walkant zijn gegleden, haar waakzame redder (Hardy) met zich meesleurend terwijl Laurel huilend toekeek.
In plaats daarvan stapte ze moeizaam in, startte de auto en wurmde zich tussen twee auto’s uit, waarbij ze even in de achteruit moest en de walkant tot op enkele decimeters naderde. Je moet maar durven na zo’n valpartij. Ze had vermoedelijk intuïtief geredeneerd: angst overwin je door het gevaar onmiddellijk weer op te zoeken.
Ze redde het en kon optrekken, terwijl wij vanuit de veilige huiskamer eerbiedig applaudisseerden.
Vreemd. We woonden nu bijna twintig jaar op deze plek en hadden nog nooit iemand in het water zien vallen. Als mijn vrouw niet toevallig thuis was geweest, zou ik ook van dit incident niets gemerkt hebben. Toch gebeurt het met enige regelmaat. De Amsterdamse politie vindt jaarlijks zo’n vijftien lichamen in de grachten, vaak wildplassers.
Mannen plassen graag in grachten, vertelde forensisch arts Selma Eikelenboom-Schieveld een poos geleden aan de Volkskrant. „Als een man naar de wc moet en hij kan kiezen tussen een boom of water, dan plast hij toch graag in het water. Dat klettert zo lekker.” Maar door het plassen daalt de bloeddruk en ontstaat soms duizeligheid. De dronken man, die toch al niet stevig op zijn benen staat, kan voorover vallen.
Misschien onderschatten zulke mannen het gevaar omdat drank overmoedig maakt, maar meestal zullen ze het zich niet bewust zijn. Gold dat ook niet voor onze automobiliste die met haar zware lichaam in (of uit) haar geparkeerde auto op zo’n smal strookje walkant was gestapt?
Water is risico, maar om een of andere reden dringt dat vaak niet tot ons door. Ik reed in Groningen jarenlang na lange nachtdiensten op de krant, en soms met een slok op, kilometers langs een kanaal naar huis. Zonder enige angst. Die voelde ik pas toen mijn vrouw laatst tegen me zei: „Ik was in zulke nachten altijd ongerust.”