‘Het is een schande wat hier gebeurt, jullie moeten je schamen!” Tijdens een openingsdiner van het Boekenbal van 1970, in de RAI in Amsterdam, krijgen de tweehonderd genodigden als hoofdgerecht speenvarken voorgeschoteld. En geheel conform de Bourgondische traditie wordt er, voordat het gerecht op tafel komt, een levend speenvarken door de eetzaal geleid. Dat blijkt een inschattingsfout. Het aanhoudende gekrijs van het beest zorgt voor bezorgde blikken op de gezichten van aanwezige schrijvers als Mary McCarthy, Günter Grass en Harry Mulisch. Maar niemand grijpt in. Het loopt uit de hand als een serveerster, geschokt door het schouwspel, de microfoon op de hoofdtafel grijpt en de schrijvers woedend toeschreeuwt: schande! Enkele schrijvers zijn het met haar eens en beginnen borden en glazen door de zaal te gooien. Het loopt zo uit de hand dat het Boekenbal van 1970 de voorpagina haalt van The International Herald Tribune.
Het ‘Speenvarkenincident’ is een van de meest in het oog springende schandalen in de geschiedenis van het Boekenbal, dat vanavond voor de 65ste keer plaatsvindt, in de Stadschouwburg aan het Leidseplein. Dus ja, dat ‘grachtengordelevenement’ vindt wéér plaats in Amsterdam en inderdaad, wéér in de Stadsschouwburg.
Maar de twee boeken die over de geschiedenis van het exclusieve schrijversbal zijn geschreven, fotoboek Alle jaren feest (Stichting CPNB, 2000) en Het is pas feest als Harry is geweest (Janneke Weijermars, 2007) – Harry Mulisch, als een koning gezeten op de trap, was jarenlang een vast beeld – tonen aan dat dit niet altijd zo geweest is. Met Carré, de RAI, Het Concertgebouw (o.a. de allereerste editie, in 1947), het Stedelijk Museum, Krasnapolsky en zelfs Uilenstede heeft het gala verschillende Amsterdamse locaties aangedaan. Het vond zelfs meer dan eens buiten Amsterdam plaats.
Het Boekenbal in de huidige vorm, een exclusief feest in de Amsterdamse Stadsschouwburg waar schrijvers op uitnodiging van hun uitgevers naartoe mogen komen, is een product van de vroege jaren tachtig. Daarvoor leed het evenement decennialang aan existentiële twijfel: moeten schrijvers en lezers elkaar ontmoeten tijdens de traditionele opening van de Boekenweek? En waarom moest het – op een incidenteel uitstapje naar Den Haag in 1954 na – altijd in Amsterdam plaatsvinden? Vanaf 1975 doet het Boekenbal steevast andere plaatsen aan. Een ook voor lezers opengesteld Boekenbal vindt in 1975 plaats in de Jaarbeurs in Utrecht, in 1976 in congrescentrum De Doelen in Rotterdam, en in 1977 zelfs in het NOS-kantoor in Hilversum.
Die uitstapjes zijn geen succes. Belangrijke schrijvers als Remco Campert en Harry Mulisch blijven weg. Uit vrees dat het Boekenbal een ‘verplicht nummer’ wordt, valt nog in 1977 het besluit om het bal voor onbepaalde tijd op te schorten. Dat was sinds 1953, toen het feest wegens de Watersnoodramp werd afgelast, niet voorgekomen. Het Boekenbal komt in 1980 heel even terug, speciaal voor de 45ste editie van de Boekenweek. Het definitieve herstel vindt pas plaats in 1983. Sinds dat jaar is het evenement – los van de Carréperiode (1984-1987) – altijd in de Stadsschouwburg aan het Leidseplein gehouden.
Schandalen genoeg
Schandalen waren er genoeg in die 65 jaar Boekenbal. Sterker nog: bij de tweede editie, in 1948, was het meteen raak. Zes dagen voor het Boekenbal verbiedt de Amsterdamse burgemeester Arnold Jan d’Ailly de opvoering van Jan Pieterszoon Coen, een theaterstuk van Jan Jacob Slauerhoff. In het stuk toont Slauerhoff de wrede kanten van Coen – een gevoelig onderwerp, gezien de politionele acties in Indonesië. Een alternatief toneelstuk wordt door veel schrijvers geboycot. Zij wachten in cafés aan het Leidseplein tot de opening van het bal afgelopen is, om daarna pas de Stadsschouwburg binnen te gaan.
In 1969 zorgen de versieringen van de vaste Boekenbaldecorateur Metten Koornstra voor een rel. Speciaal voor het thema van dat jaar, ‘Strip en Striptease’, vervaardigt Koornstra 14 grote panelen vol erotisch getinte taferelen. Ze komen daags voor het Boekenbal voorbij in een VARA-documentaire. Op televisie wordt Koornstra’s schildering getoond waarop Paus Paulus staat afgebeeld met jarretelgordels als gekruisigde Christusfiguren, omringd door kardinalen in obscene posities. Dat schiet de Nederlandse Katholieke Boekverkopersbond in het verkeerde keelgat. Er wordt een protest ingediend bij de Amsterdamse burgemeester Samkalden, maar deze weigert er iets mee te doen.
Obscene decoraties waren sowieso wel aan Koornstra besteed, want ook het Boekenbal van vier jaar eerder in de RAI was door hem al versierd met seksueel getinte schilderijen. Daarmee beroofde hij het Boekenbal naar alle waarschijnlijkheid van zijn meest illustere gast: het Koninklijk Huis. Koningin Juliana kwam namelijk graag naar het Boekenbal en bezocht het zeven maal. De laatste keer in 1965. Gesuggereerd werd dat de Rijksvoorlichtingsdienst zoveel moeite heeft moeten doen om Juliana langs de seksueel getinte taferelen van Koornstra te loodsen, dat de koningin na 1965 besloot niet meer op uitnodigingen van de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB) in te gaan.
De misschien wel beroemdste publiciteitsstunt heeft het Boekenbal dan al meegemaakt. Tijdens het Boekenbal van 1964 in Het Concertgebouw besluit een jonge Jan Cremer zijn bij De Bezige Bij verschenen debuutroman Ik, Jan Cremer aan vier aanwezige ministers aan te bieden. Cremer oogst veel kritiek met de actie, die daardoor publicitair een succes wordt. De eerste druk van zijn ‘onverbiddelijke bestseller’ is binnen een week uitverkocht.
BN’ers op de rode loper
Na 1983 groeit het Boekenbal steeds meer uit tot een mediageniek en exclusief schrijversfeest. Pers, vóór 1970 goeddeels afwezig, weet het evenement mede dankzij de jaarlijkse schrijversparade op de rode loper steeds beter te vinden. Remco Campert betreurde in 2000 het ‘quasi-Hollywood’: „[Het Boekenbal is] een mediafeest, afhankelijk van allerlei belangen, waar je de hele avond wordt aangestaard door fotografen. Heel benauwend.”
Echt grote schandalen of opmerkelijke publiciteitsstunts heeft het Boekenbal de jongste decennia eigenlijk niet meer gekend. Ja, Maarten ’t Hart baarde in 1991 opzien door in vrouwenkleding op het bal te verschijnen, Freek de Jonge zag in 2000 op het laatste moment af van de boekverbranding van het Boekenweekgeschenk van Harry Mulisch, en Beau van Erven Dorens raakte in 2004 verwikkeld in een vechtpartij. En vorig jaar stond eregast Maarten Biesheuvel minutenlang voor een dichte deur. Maar verder zijn het hooguit beroemde gasten die opzien baren: Donna Tartt (1993), Salman Rushdie (2001).
Wel leidde de toenemende kritiek op het uitnodigingsbeleid – een overschot aan BN’ers en ‘benzinepomphouders die toevallig ook boeken verkopen’ – in 2002 tot het eerste Bal der Geweigerden in Paradiso. Drie schrijvers die in 2005 besluiten om ook dát Bal bij te wonen, worden op het echte Boekenbal geweigerd.
Maar ‘Speenvarkenincidenten’ zijn de laatste tijd zeldzaam. Niet alleen journalisten betreuren dat; in Het is pas feest als Harry is geweest schreef Janneke Weijermars: „Boekenbalaffaires zijn koren op de molen van de CPNB, want hoe meer relletjes rond het bal, hoe meer publiciteit voor de Boekenweek.”