‘Ik ben meer van de dunne boekjes, maar ik vond jouw boek heel mooi’, zegt Roos van Rijswijk (1985) nog voor ze de lunchkaart heeft bekeken tegen Lize Spit (1988). De twee debutantes kennen elkaar niet, maar ontmoeten elkaar in een café in het centrum van Amsterdam voor een gesprek over de eerste maanden van hun schrijverschap.
Voor de Vlaamse Spit waren die spectaculair. Haar debuut Het smelt werd niet alleen positief onthaald, het boek werd in Vlaanderen een even kolossaal als onverwacht succes. Ondanks de omvang (ruim 400 pagina’s) en de onbekendheid van de schrijfster belandde de roman meteen in de bestsellerlijsten. Spit maakte een rondgang langs de Vlaamse media en Het smelt (recensie in Boeken, 29.01.2016) was wekenlang het best verkochte boek van Vlaanderen. Inmiddels zijn er meer dan 35 duizend exemplaren van verkocht in Spits geboorteland. In Nederland is de verkoop veel bescheidener. Aan grote getallen is Roos van Rijswijk nog niet toe, al wordt ook haar roman positief besproken en stond er in de week na verschijning van Onheilig een groot interview met de debutante in de Volkskrant.
De decors van de twee romans verschillen aanzienlijk – het Vlaamse platteland bij Spit, Amsterdam en een Duits stadje bij Van Rijswijk – maar de twee boeken hebben inhoudelijk ook raakvlakken. Zowel in Onheilig als in Het smelt is er een belangrijke rol weggelegd voor ouders die niet in staat zijn hun kinderen lief te hebben. Roos van Rijswijk koos daarbij voor het perspectief van een stervende oude vrouw en haar halfbloed zoon; Lize Spit voor dat van het opgroeiende kind in de Vlaamse klei.
Hoe lang hebben jullie over het schrijven van dit debuut gedaan?
Lize Spit (LS): „Een jaar.”
Roos van Rijswijk (RvR): „Eén jaar! Wow!”
LS: „Ik wist al wel wat ik wou schrijven, daar was ik al jaren mee bezig. Eerst wilde ik voor mijn twintigste debuteren en elk jaar had ik dat plan opnieuw, maar ik voerde het niet uit. Uiteindelijk ben ik gaan zitten en ben het verhaal gaan opschrijven. Maar ik begreep dat jij je boek ook snel hebt opgeschreven.”
RvR: „Door het interview in de Volkskrant leek het alsof ik mijn roman in een week had geschreven, maar dat is niet zo. Ik was op ongeveer driekwart en toen heb ik me een week afgezonderd in het Duitse stadje Nieheim, waar mijn boek zich ook deels afspeelt. Ik heb het daar afgeschreven, maar ik heb er denk ik wel twee à drie jaar aan geschreven. Niet aan een stuk door, ik moest ook gewoon werken.”
LS: „Ik had een heel jaar vrij gemaakt, dus ik had niks anders te doen. Ik had een kantoor waar ik om 9:00 uur begon en ’s avonds vertrok. Thuis werkte ik weer door van ongeveer 20:00-3:00 uur. En dat dan elke dag.”
RvR: „Wow, waar leefde je van?”
LS: „Van mijn voorschot. Ik kwam met weinig rond.”
Hoe hebben jullie de keuze voor je uitgeverij bepaald?
RvR: „Ik had al een tijdje een contract bij Querido, daar heb ik geen spijt van. Naast het schrijven heb ik gewoon gewerkt.”
LS: „Ik heb lang getwijfeld tussen Das Mag en De Bezige Bij. Dat ze bij Das Mag een klein fonds hebben en dat je dus niet hoeft te concurreren met andere debuten binnen de uitgeverij vond ik wel het fijnst. Als een uitgeverij vijf debuten per jaar uitgeeft, kunnen ze niet elke keer zeggen: dit is echt een fantastisch debuut. En voor de nieuwe uitgeverij van Das Mag stond er evenveel op het spel. Bij Das Mag krijg ik ook hogere royalty’s, dat scheelt echt.”
RvR: „Ik heb een standaardcontract getekend en daar verder niet veel aandacht aan besteed. Nadat ik in een aantal tijdschriften had gepubliceerd werd ik door verschillende uitgeverijen benaderd, maar voor mij gaven het fonds van Querido en de goede gesprekken met mijn redacteur de doorslag. Bij haar kan ik met vragen terecht. Heb jij een agent?
LS: „Nee, dat niet. Ik weet niet hoe dat bij andere uitgeverijen is, maar ik spreek mijn redacteur elke dag.”
RvR: „Echt waar?”
LS: „Ja, dat is omdat wat me nu overkomt ook wel een beetje overweldigend is. Hij belt of bericht om te vragen of alles wel goed gaat met al die media-aandacht. Ik wilde voor verschijning niet alleen dat mijn boek bij een goede uitgeverij terechtkwam, maar ook dat het genoeg aandacht zou krijgen. Ik hoor van vrienden dat ze soms weken moeten wachten op een reactie van hun uitgever wanneer ze iets hebben ingeleverd. Misschien ben ik veeleisend, maar ik wilde snel een reactie zodat ik meteen weer verder kon. Ik had een redacteur die alleen met mijn boek bezig was en kreeg dan ook binnen een paar uur elke keer antwoord.”
RvR: „Ik hoor ook wel verhalen van auteurs die te lang moeten wachten op een reactie, maar daar had ik niet zoveel last van. Ik stuurde ook niet zo vaak iets op. Ik zou me een beetje een diva voelen als ik van alles voorlegde aan mijn redacteur. Opeens had ik gewoon een heel boek af. Er hoefde niet veel aan te gebeuren, dus ik heb niet weken in spanning gezeten. Hoe het bij jou ging klinkt wel als luxe. Heeft jouw redacteur veel moeten doen?
LS: „Mijn redacteur moedigde me in de schrijffase vooral aan. Toen ik het boek inleverde keek een ‘verse’ redacteur ernaar. Die heeft uiteindelijk een vijfde van de tekst geschrapt. Ik kreeg ook mediatraining.”
Wat hield die mediatraining in?
LS: „Ik had altijd het gevoel dat ik iets te verlegen was, dat ik een slecht interview had gegeven. Journalist Theodor Holman speelde tijdens die training de rol van de slechtst denkbare interviewer; iemand die alleen maar inging op het autobiografische gehalte van mijn roman. Hij zei na afloop: ‘Je bent veel te behaagzuchtig. Een journalist met slechte bedoelingen krijgt alles uit je los’. Hij raadde me aan vooraf een verhaal te hebben en me sterker voor te doen. Ik vroeg me wel af of ik dat eigenlijk wel wilde. Ik wil me niet presenteren als ‘ik ben de nieuwe grote schrijver’.”
RvR: „Volgens mij zijn er niet veel literaire schrijvers die het literaire landschap al trommelend op hun borst betreden en zeggen: tatata, ik ben de nieuwe grote schrijver. Het is meestal een uitgeverij die je zo lanceert.”
LS: „Dat is waar, maar je kan natuurlijk wel doen alsof je weet hoe de dingen in elkaar zitten.”
RvR: „Ik heb geen idee of er van mij een groot ego wordt verwacht. Als ik ergens moet voorlezen denk ik wel dat mensen liever luisteren naar iemand die zelfverzekerd voordraagt en niet naar iemand die weggedoken in een hoekje van het podium wat staat te mompelen. Maar voorlezen vind ik helemaal niet moeilijk. Ik heb niet het idee dat er meer van me verwacht wordt dan ik ben. Van schrijvers die lang meedraaien wordt vaak verlangd dat ze hun bijdrage leveren aan een intellectueel debat. Dan moet je sterk in je schoenen staan om te kunnen zeggen: ik heb hier geen mening over, of ik wil hier geen mening over geven of mijn mening strookt niet met wat jullie vinden.”
LS: „Ik kijk op tegen iemand als Niña Weijers, die schreef een ideeënroman [De consequenties] en praat daar boeiend over. Ik ben niet iemand van de grote ideeën, ook niet van het geven van opinies. Als ik interviews met andere schrijvers lees dan denk ik wel eens: die heeft duidelijk over het leven nagedacht. Niet dat ik niet nadenk, maar ik heb nog geen conclusies getrokken.”
RvR: „In mijn boek zitten ook ideeën, maar als ik ergens kwaad over ben en ik probeer daar proza van te maken dan wordt het echt slecht. Ik kan me ook enorm storen aan pamflettistisch proza van anderen.”
Jullie schreven beiden een roman over een ouder die niet van zijn/ haar kind houdt, en ook van het ene kind meer houdt dan van het andere. Wilden jullie een taboe aan de kaak stellen?
RvR: „Misschien is het een taboe, maar ik ben er niet bewust mee bezig geweest.”
LS: „Misschien is het meer een taboe voor de ouders dan voor het kind zelf. Elk kind heeft een functie: als schietschijf, emotionele uitlaat of je bent er om vermeden te worden. Als kind is het verschrikkelijk wanneer je het lievelingetje bent als je meer broers of zusjes hebt, of dat je een andere functie hebt dan de rest.”
In ‘Onheilig’ gaat het om een oude vrouw, in ‘Het smelt’ om een jong meisje. Is het een bewuste keuze om een hoofdpersoon te nemen die wel of niet dichtbij je eigen levensfase staat?
RvR: „Ik beleef veel plezier aan het beschrijven van wat ik niet ken of niet ben, dus ik koos bewust voor een stervende vrouw. Ik vind het ook niet interessant om over mezelf te schrijven. Het is lekker om een onderwerp te kiezen dat ver van je vandaan ligt. Waar ik me mee bezighield was de verhouding tussen mensen, de ongelijkheid tussen hen.”
LS: „Ik wilde wel dicht bij mezelf blijven. Ik zou weleens iets willen schrijven wat ver van me afstaat, maar eerst moest deze roman er komen. Tegen het schrijven over het dorp waar ik ben opgegroeid, heb ik me lang verzet. Iemand die van een dorp naar een stad gaat is natuurlijk een cliché en het is vreselijk om te beseffen dat je opgroeit in clichés. Je groeit op in een dorp waar vreselijke dingen gebeuren zonder dat iemand er iets over zegt. Mensen vragen me nu wel: heb je niet al je kruit verschoten? Ik benijd je dat je in je eerste boek zo ver weg bent gebleven van jezelf. Bij mij is het een reële angst dat ik nu alles wel van me heb afgeschreven.”
RvR: „Dat heb ik ook wel. Als ik nu een nieuwe roman schrijf en daarin gaat iemand dood, dan is het oh daar heb je Roos weer met haar dood. Je bent altijd bang dat je jezelf herhaalt. Er zijn zat schrijvers die altijd over zichzelf schrijven of altijd dezelfde personages opvoeren. Je kan er afstand van nemen en denken: het maakt niks uit wat je doet, maar dat is natuurlijk niet zo.”
LS: „Toen ik m’n boek inleverde was ik ervan overtuigd dat dit het beste was wat ik op dat moment kon maken, nu denk ik dat mensen er achter gaan komen dat het toch een slecht boek is. Dat komt ook door alle media-aandacht, waarin het op de duur niet meer over het boek ging, maar over ‘de hype’. Mijn boek is nu een ding waar mensen op gaan staan. In Vlaanderen ligt het nu ook in de supermarkt. Tuurlijk ga je dan twijfelen aan de literaire kwaliteit. Omdat het zo goed verkoopt, krijg je mensen die het lezen in de hoop het te kunnen afbreken. Ik kan niet meer op Facebook komen zonder berichten te lezen als: ‘ik sprak vandaag iemand die het een strontvervelend boek vond, nu jullie’. Het voelt alsof er scherpschutters op het dak staan. Ik ben daar bedroefd over, alsof je je moet schamen voor je boek. Ik ben blij met het succes, maar vind het lastig dat het boek wordt gebruikt om iets over mij te kunnen zeggen.”
RvR: „Ik kan daar niet over meepraten, mijn boek krijgt niet zoveel aandacht als Het smelt. Misschien zou ik het ook verschrikkelijk vinden. Het is fijn als er aandacht voor je boek komt, maar ik weet niet hoe ik emotioneel zou reageren op zo’n social-mediahaat. Dat lijkt me heel heftig. Beledigend ook.”