Lidstaten van de Europese Unie mogen sociale uitkeringen weigeren aan vreemdelingen uit andere EU-landen in de eerste drie maanden van hun verblijf. Dat heeft het Hof van Justitie van de EU in Luxemburg donderdag bepaald.
De zaak ging over een geschil tussen het arbeidsbureau van Gelsenkirchen en een Spaanse immigrant. De Spanjaard was zijn vrouw achterna gereisd, die al werkte in Duitsland. Hij vroeg een uitkering aan, maar het arbeidsbureau wees het verzoek af. Volgens het Hof was dit terecht.
Lidstaten mogen van migranten uit andere EU-landen niet eisen dat zij de eerste drie maanden na aankomst een baan hebben. Dan mag ook niet van de lidstaten gevraagd worden om uitkeringen te verstrekken, zo stelt het hof op basis van het EU-recht. De uitspraak ligt in het verlengde van enkele recente arresten waarin het hof de beleidsvrijheid van lidstaten om EU-migranten uitkeringen te weigeren, bekrachtigde.
Jurisprudentie
In november 2014 bepaalden de Europese rechters dat Duitsland geen bijstand hoeft te verstrekken aan een Roemeense vrouw in Leipzig, die niet werkte en evenmin op zoek was naar een baan. Zij was naar Duitsland gekomen voor een uitkering (‘uitkeringstoerisme). In september 2015 oordeelde het hof dat ook werkzoekenden uit een andere lidstaat kunnen worden uitgesloten van sociale bijstand.
Pas als Europese burgers die vijf jaar of langer legaal in een ander EU-land hebben gewoond, hebben dezelfde sociale rechten als autochtonen. Met name over de ‘tussenperiode’ van drie maanden tot vijf jaar is politiek en juridisch veel over in Europa.
De recente uitspraken van het hof zijn een steun in de rug voor landen als het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Nederland, waar een bij vlagen fel debat woedt over migratie uit Oost-Europa. Het beperken van sociale voorzieningen voor EU-arbeidsmigranten is één van de onderdelen van de deal die de Britse premier David Cameron heeft gesloten met de EU om een ‘Brexit’, een Britse EU-uittreding, te voorkomen.