De wanden van zijn sobere directiekamer bij Hartman Tuinmeubelen hangen nog gewoon vol. Op de ene wand een Bijbelse voorstelling van een Vlaamse meester, op de andere drie kleurige exotische werken in een Gauguinstijl. „Over deze werken hoeven we het niet te hebben. Dit is tweede garnituur”, zegt Geert Steinmeijer. „Wacht maar, tot straks in het museum. Mijn topwerken kan ik hier niet hangen, het beveiligingsniveau van dit gebouw is niet hoog genoeg om die werken verzekerd te krijgen.”
In het Rijksmuseum Twenthe opende afgelopen zondag de tentoonstelling De Nieuwe Smaak. Het is de coming out van een collectioneur. Er zijn 70 van de 400 werken te zien, die Steinmeijer in de afgelopen 25 jaar verzamelde. Met een verzameling van die omvang – met daarin werken van grootheden als Jacob Jordaens, Damien Hirst en Frank Stella – behoor je tot de belangrijke verzamelaars in Nederland. Maar Steinmeijer kwam nooit op de lijstjes daarvan voor. Heel fijn vond hij dat. „Zoals ik het ook prettig vind dat ik niet meer in de Quote 500 voorkom. Ik ben introvert. Ik houd niet van alle aandacht, die je dan krijgt.”
Twee keer eerder hebben delen van zijn collectie in Rijksmuseum Twenthe gehangen, vertelt hij bij een broodje. Chinese hedendaagse kunst en abstracte Amerikaanse kunst. Dat gebeurde onder de naam No Hero Foundation. Die naam is niet toevallig gekozen. Dat verzamelaars in kranten, op radio en televisie in het zonnetje worden gezet, vindt hij maar niets. „Waar gaat het dan om? Om de verzamelaar of om de kunstenaars?”
Dat nu toch zijn naam aan een tentoonstelling is gekoppeld, komt omdat museumdirecteur Arnoud Odding hem heeft overgehaald. Zelf had Steinmeijer aangeklopt bij het museum om van zijn collectie van 400 werken de topstukken een keer met het publiek te delen. „Het is toch zonde als al die werken in de opslag in Amsterdam blijven liggen”, zegt hij. Maar liever had hij het weer als No Hero gedaan. Kan niet, had Odding gezegd. Iedereen ziet je hier straks in en uit lopen, dat houd je niet geheim.
En nu? „Nu heb ik het gevoel dat ik had toen ik als zestienjarige met mijn eerste vriendinnetje naar het strand ging. Dan kleed je je om in een badhokje, kom je naar buiten en toon je jezelf voor het eerst in een zwembroek. Zo dus.”
Inmiddels heeft Steinmeijer een stap verder gezet. De verbouwingsplannen voor de rentmeesterij van Landgoed Twickel uit 1726 in Delden liggen klaar. Daar opent hij in 2017 zijn eigen museum.
De verzameling die hij heeft opgebouwd wordt door Rijksmuseum Twenthe in de catalogus met een kunsthistorisch eufemisme ‘eclectisch’ genoemd. Oneerbiedig zou je dat ‘een allegaartje’ kunnen noemen. De centrale noemer voor Steinmeijer: „Het is kunst die mij raakt”. De verzameling strekt van Vlaamse primitieven tot Young British Artists en van Italiaans barok tot hedendaagse kunst uit China, Vietnam en India.
Miljonair
Steinmeijer werd miljonair door oude bedrijven in Twente op te lappen. De zoon van een supermarktondernemer werkte na zijn studie bedrijfskunde in Groningen bij het Amerikaanse computerbedrijf Wang, Philips en automatiseerder HCS. Amro Bank koppelde de ervaren ‘turnaroundmanager’ aan een groep investeerders, onder wie Willem Cordia die later met zijn vrouw Marijke ook een grote kunstcollectie opbouwde. „Met Willem heb ik niet veel over kunst gesproken, die was meer met zijn paarden bezig.” Ze kochten Hartman en oude textielbedrijven als L. Ten Cate (van het ondergoed) en van de familie Van Heek, die in de jaren dertig met grote schenkingen aan de basis van Rijksmuseum Twenthe hebben gestaan.
Frans Molenaar en Jan des Bouvrie, dat waren de mannen die hem in het begin van de jaren negentig wegwijs maakten in de Amsterdamse kunstwereld. Met de bekende modeontwerper en interieurarchitect werkte hij samen met zijn bedrijven. „Zij openden mij de ogen en introduceerden mij in de Amsterdamse kunstwereld. Maar ik kocht zomaar wat. Een tekeningetje van Jan Toorop, foto’s van Inez van Lamsweerde, schilderijen van Leo van Gestel. Van die eerste werken, vooral begin twintigste eeuws, heb ik veel weer verkocht. Ze zeiden me niet zoveel meer.”
Serieus verzamelen, dat doet hij pas sinds 1998. Dankzij Miety van der Heiden, van veilinghuis Sotheby’s. „Zij vroeg toen, wat wil je nou Geert? Je bent een wereldreiziger, je bent in veertig landen geweest en spreekt vier talen. Waarom doe je daar niets mee?” In China bezocht hij tussen zijn zakelijke afspraken door galeries. Hij vroeg de namen en adressen van de kunstenaars en zocht ze zelf op in de kunstenaarscommunes die er toen nog waren in Beijing en Shanghai.
Maar het figuratieve van de Chinese kunst, dat ging hem vervelen. Tijdens een bezoek aan New York in 2008 werd hij gegrepen door de geometrische abstracte Amerikaanse kunst. Als jongen was hij al eens met zijn ouders in New York geweest. De herinneringen aan die reis kwamen terug, vooral de bezoeken aan musea en de doeken die toen indruk op hem maakten. De namen van de kunstenaars was hij vergeten. Hij ging de abstracte kunst van 1955 tot 1970 verzamelen. „Net op tijd, die kunst is nu onbetaalbaar geworden. Ook voor mij zijn er grenzen.”
Hartaanval
Een volgende omzwaai kwam na een zware hartaanval in 2012. „Ik lag in de ambulance en dacht: ‘Is dit het dan?’ Het is een cliché, maar dan pas besef je dat het leven eindig is. Toen heb ik gezegd: er is meer dan alleen ondernemen. Ik ken genoeg mensen die schatrijk zijn, maar dat is het dan ook. Kunst verrijkt mij meer dan geld verdienen. Over tien jaar heb ik al mijn bedrijven verkocht. Maar mijn kunst niet.”
Hij ging Oude Meesters kopen. Dat kwam zo. Met zijn vrouw ging hij een paar dagen naar Madrid en ze bezochten het Prado. „Ik vond het zo fantastisch, ik ben drie dagen elke dag naar het Prado gegaan. Mijn vrouw is na twee dagen in het museum maar gaan winkelen.” Doet hij het verzamelen samen met zijn vrouw, zoals er zoveel verzamelaarsechtparen zijn, als Henk en Victoria de Heus of Willem en Marijke Cordia. „Nee, mijn vrouw heeft me een platform geboden. Die zei als we op vakantie waren: ‘ga jij maar lekker naar een museum, dan ga ik wel met onze dochters op pad’. Daar ben ik haar heel dankbaar voor.”
Wat hij heeft met die stromingen, dat wil hij in het museum uitleggen. Na een ritje van vijf minuten in zijn BMW Coupé komen we in de zalen waar hij de afgelopen week zo vaak is geweest. Als zakenman wil je wel de controle houden. „Welkom in mijn slaapkamer”, zegt hij in de eerste zaal. „Ik word elke ochtend wakker met Huilend Meisje van Karel Appel.” Zes jaar heeft hij gezocht naar een Appel die hem beviel, vertelt hij. „Ik hoef geen 30 Appels, zoals sommige verzamelaars. Ik wil er één, maar dan wel de mooiste. Dit is voor mij dé Appel. Uit 1953, toen hij in Parijs zijn beste werken maakte.”
In de volgende zaal domineert het grote, heftige, geometrische (1965) werk van Frank Stella, dat eerder op zijn directiekamer bij Van Heek hing. Ook daar heeft hij zes jaar naar gezocht, samen met Heiden van Sotheby’s. „Nee, ze is geen adviseur, ze is een klankbord. Niemand vertelt mij wat ik moet kopen. Alleen ik voel of ik een klik heb met een werk.”
Als hij de volgende zaal binnenloopt, roept Steinmeijer: „Welkom in mijn tweede wereld.” Aan de wanden hangen Vlaamse en Italiaanse meesters uit de zestiende eeuw en het werk De aanbidding der Koningen (ca. 1650) dat hij heeft laten onderzoeken en dat van Jacob Jordaens bleek te zijn. „Nou ja”, zegt hij nuchter, „we weten dat het middendeel door hemzelf is geschilderd.”
Weer volgt een tijdsprong bij het binnenlopen van de volgende zaal. Een lange wand wordt volledig in beslag genomen door The Last Supper (1999) van Damien Hirst, waarin 13 medicijnenverpakkingen met opschriften als Steak and Kidney Tablets of Concentrated Chicken Solution de rol van Jezus en zijn apostelen hebben overgenomen . „Weet je dat ik het ook nu pas voor het eerst zo compleet aan de muur zie hangen? Het heeft tien jaar in de opslag gelegen”, zegt Steinmeijer. „Ik bezocht in 1997 Sensation, de tentoonstelling van de collectie van Charles Saatchi in de Royal Academy of Arts. ‘Wow’, was mijn reactie. Het stimuleerde me enorm om over mijn eigen grenzen heen te kijken, om uit mijn hokje te komen.”
De stap van deze Shock Art naar Italiaanse schilderijen met Maria en de kleine Jezus en kruisigingsvoorstellingen is groot. „De emoties die worden opgeroepen rond het menselijk lijden, wat mensen er voor over hebben om dichtbij God te komen, dat raakt me zo diep”, zegt hij. Is hij zelf katholiek? „Nee, ik ben helemaal niet religieus. Maar dat hoeft toch ook niet om hier van te genieten?”
Aan een wand hangen twee kleine ijle studies van vrouwenhoofden die misschien wel zijn grootste trots zijn. „17 miljoen mensen in Nederland hebben nog nooit van deze schilder gehoord. Federico Barocci heet hij. Zo onterecht, ik vind dat hij mooier schilderde dan Rembrandt. Geen enkel Nederlands museum heeft een schilderij van hem, alleen een enkel tekeningetje. In Italië is hij een grootheid.”
In de zaal met Franse salonkunst zegt hij: „Er is geen museum in Nederland dat deze kunst heeft.” En tegen een conservator die langsloopt: „Of weet jij er wel één?” Een verwonderde blik en een gemompeld ‘nee’ volgen. „Het Musée d’Orsay in Parijs hangt er vol mee, naast alle impressionistische werken die iedereen van dat museum kent”, gaat Steinmeijer door. „Dit havenzicht is van Charles François Daubigny, dat was een leermeester van Monet”, zegt hij. „Het is bij Nederlandse musea allemaal zo benauwd, we hebben alleen ons eigen erfgoed. Vergelijk het Rijksmuseum eens met de echte internationale musea als het Louvre, Prado of Hermitage. Die hebben allemaal Italiaanse, Franse, Spaanse èn Nederlandse kunst. Dat het historisch zo gegroeid is, zegt ook iets. We zijn altijd calvinistisch geweest. Maar er is zoveel meer dan Rembrandt en Van Gogh.”
In de laatste zaal hangen grote werken met stadsbeelden van de Chinees Wang Chengjun en metershoge portretten van Jitish Kallat uit India. In het midden staat een verzameling kleipoppetjes als het Terracotta Leger, allemaal met open mond. „Dit is De Schreeuw uit China. Het lijkt de universele angst uit te drukken. Maar de kunstenaar Tu Feng vertelde me dat elk poppetje zijn vader is, die hij iedere dag heeft afgebeeld nadat hij te horen had gekregen dat hij ongeneeslijk ziek was.”
Bij een koffie in het Museumcafé wijst hij naar buiten. Een joekel van een bronzen Mao-vest van Sui Jianguo is ook van hem, vertelt hij. Dat staat er al een paar jaar, niemand die wist dat het beeld ook van hem was. „Ik ben nu wel enorm benieuwd wat er gaat gebeuren nu ik iedereen laat zien wat ik in mijn collectie heb.”
En na zijn overlijden, hoopt hij met het museum op Twickel dan zijn collectie veilig te hebben gesteld? „Ik heb de collectie in een aparte stichting ondergebracht. Maar je kunt het nooit goed regelen. Voor mijn dochters heb ik geld apart gezet. Dat moet voldoende zijn, ik hoop maar dat ze de collectie in stand houden.”