De discussie die Christiaan Weijts vorige week opende, geïnspireerd door een schotschrift van Alex Boogers, over hoe het literatuuronderwijs de jeugd een hekel aan lezen bezorgt, vormt welbeschouwd maar een onderdeel van een veel breder probleem. Want er schort ook veel aan de taalkennis en taalvaardigheid van scholieren, studenten en zelfs professionele taalgebruikers als journalisten. Al jaren. Het is een wantoestand waar alleen schrijvers van lollige taalfoutenboekjes garen bij spinnen.
Lees hier de column van Christiaan Weijts over de boekenlijst terug en hier een selectie van de beste reacties.
Alle bevlogen en hardwerkende leraren Nederlands ten spijt is inmiddels maar liefst een op de zeven vijftienjarigen functioneel analfabeet en kan een groot deel van de rest maar gebrekkig spellen, stellen en een verhaal vertellen. Dat komt mede doordat aan het les- en examenprogramma Nederlands al 25 jaar – dus sinds vóór de doorbraak van het internet en het mobieltje – vrijwel niets veranderd is. Ook nieuwe wetenschappelijke inzichten van de laatste tientallen jaren zijn niet of nauwelijks op school doorgedrongen. Geen wonder dat leerlingen Nederlands zo ongeveer het saaiste vak vinden van allemaal. Geen wonder, daardoor, dat steeds minder getalenteerde mensen een carrière als leraar Nederlands zien zitten, zodat een neerwaartse spiraal is ontstaan. Niemand is daar gelukkig mee, ook docenten niet.
In deze neoliberale, op nut gespitste tijden rijst dan meteen de vraag: is dat erg? Spellen, daar heb je toch een spellingchecker voor? En behoren literatuur lezen en goed leren formuleren niet tot de categorie elitaire franje? Allemaal onzin. Uit onderzoek blijkt duidelijk dat juist dit soort activiteiten bijdraagt aan de culturele, maatschappelijke en persoonlijke vorming van de opgroeiende generatie. In een maatschappij als de onze, die het van kennis, creativiteit en hoogwaardige kwaliteit moet hebben, zijn dat harde assets die iemands kansen en functioneren bepalen, op alle niveaus.
Natuurlijk kreeg Weijts fel gepolariseerde reacties: er was enthousiaste bijval voor zijn ‘fuck de canon’, maar daartegenover stond het afkeurend dedain voor moderne rommel à la Tirza en Joe Speedboot van verdedigers van die literaire canon, die weerstand en afkeer karaktervormend vinden. Wiskunde is toch ook niet leuk? Nu is te veel vrolijke oppervlakkigheid misschien niet wijs, maar zo’n onverzoenlijk afwijzende houding is zonde. Immers, alle mooie voorbeelden van nut en noodzaak van het lezen van Vondel en Bilderdijk veranderen niets aan de huidige, droeve staat van het lezen en de kennis en beheersing van het Nederlands. En ook niet aan het feit dat massa’s scholieren Nederlands nog vervelender vinden dan wiskunde, terwijl dat toch moeilijk aan de ontoegankelijkheid van het onderwerp kan liggen. De boel moet hoe dan ook op de schop.
Daar lijkt nu ook eindelijk serieus zicht op te zijn. Al meer dan een jaar maakt een groep docenten, vakdidactici en wetenschappers rond twee kleine meesterschapsteams concrete plannen voor modernisering van het moedertaalonderwijs. Het gaat om alle soorten voortgezet onderwijs, van vmbo tot gymnasium, en om zowel het taaltechnische aspect (waaronder spelling en grammatica) als ook de communicatieve en literaire kanten. Centraal staat het begrip bewuste geletterdheid, stellen zij in hun vrijdag te verschijnen manifest ‘Nederlands op school’. Ze willen geen breuk met het heden, maar wel meer inhoud, diepgang en uitdaging. Het accent moet van trucjes leren en ‘inslijpen’ verschuiven naar het actief verwerven van inzicht en bewust begrip. Immers, wie snapt waarom iets zo is of werkt, kan daar zelf op voortbouwen. Je kunt natuurlijk hele reeksen sterke werkwoorden (lopen–liep–gelopen, zweren–zwoer–gezworen) uit je hoofd leren, maar als je het systeem, de regelmaat erachter doorhebt, kun je al gauw flink wat vormen voorspellen en ze ook nog gemakkelijker onthouden. Het helpt je zelfs om andere verbanden te ontdekken. Dat maakt het vak interessanter en leerlingen competenter en zelfredzamer. Natuurlijk moet ook het eindexamen daarop aan gaan sluiten.
Lees hier het manifest van de docenten en wetenschappers over het vak Nederlands.
Mooi is ook dat de denkrichting van de teams goed spoort met hoe het in België gesteld is, waar men al een stuk verder is met moderniseren. Maar uiteindelijk valt of staat alles met de actieve betrokkenheid en medewerking van alle geledingen in eigen land: docenten, didactici en wetenschappers, maar ook uitgevers en instellingen.
Op bijeenkomsten in de loop van 2015 bleek er onder docenten ook een behoorlijk breed draagvlak te bestaan. Vrijwel iedereen ziet wel in dat het zo niet langer gaat. Maar bij die gelegenheden stak ook een oud monster de kop op: wantrouwen, jegens elkaar en jegens de motieven van didactici en wetenschappers. Dat hoeft niet erg te zijn. Onderwijs is nu eenmaal een wereld van kleine koninkrijkjes en daar hoort een zekere territoriumdrift bij. Bovendien heeft de wetenschap het er met haar nadruk op het niet-normatieve ook wel een beetje naar gemaakt, want geen docent kan nu eenmaal uit de voeten met normloosheid.
Maar gevaarlijk is het wel. Want ook het beste plan strandt als de betrokkenen zich door onderling wantrouwen laten leiden. Te hopen valt dat vooral de docenten over hun eigen schaduw willen heen springen, en met beide handen deze kans aangrijpen om in goede onderlinge samenwerking het moedertaalonderwijs voor zowel leerlingen als docenten zinvoller, interessanter en bevredigender te maken. Dan kan het met de taalvaardigheid van Nederlanders eindelijk de goede kant op gaan.