Je hebt mensen die wel op wintersport gaan en mensen die niet op wintersport gaan. Logisch, toch? Maar de mensen die niet op wintersport gaan, begrijpen dan ook echt niet wat maakt dat een mens er – in de schaarse tijd die hij vrijelijk mag indelen – voor kiest om af te reizen naar een plek waar je heel veel kleren aan moet omdat er anders essentiële delen van je lichaam afvriezen om je vervolgens elke dag tijdens het ochtendgloren in een bakje omhoog te laten takelen, een berg op, om heel intensief weer naar beneden te bewegen op twee dunne plastic latten waar je voeten aan vastgemaakt zitten, of één bredere waar beide voeten aan genageld staan, met maar één doel: niet sterven. Want dat is het risico. Of er gaat van alles kapot. En omdat die latten maar één ding willen; glijden, en de sneeuw, dat domme spul, het faciliteert maar verder geen idee heeft, moet je opletten niet tegen een boom aan, of een gletsjerspleet in te glijden. Erg lastig. Zeker met al die vijfjarigen die je dartel, als een kwast van Bob Ross, voorbij roetsjen. Ik weet dit, omdat ik zelf in weer een andere categorie val. Ik ben een wintersportluncher. Dat houdt in dat je een niet-wintersporter bent die toch naar een wintersportoord afreist voor ‘lunch’ en een kleurgecoördineerde skioutfit koopt met alles erop en eraan (een volwassen hoofd is met een beetje goede wil en doorzettingsvermogen best in een kindermuts met poezenoren te wurmen) om een geliefde, die wel van skiën houdt, vanaf een terras aan te moedigen door af en toe een glas wijn naar hem of haar op te steken wanneer hij/zij voorbij glijdt, als teken van waardering voor hun nutteloze, edoch, sportieve prestatie. Hoewel de wintersportluncher niet heel veel meer hoeft te doen dan zitten, lezen, vriendelijk lachen en glazen heffen, moet de wintersportluncher wel op de beste lunchplek zien te komen en dat houdt in dat de wintersportluncher er niet aan ontkomt met echte wintersporters in het bakje te stappen om de berg op te komen. In zo’n bakje staan om acht uur des ochtends al hele gezinnen aangekleed en gevoed te glimmen van geluk. Hou daar rekening mee als wintersportluncher, want als je je er niet op instelt kan die levenshouding je nogal rauw op je dak vallen. Gelukkig is wijn altijd dichtbij. Je moet alleen nog even, en hier wordt het gevaarlijk, van het bakje naar de lunchgelegenheid komen. Dit kan op de rug van een wintersporter of lopend. Dat heeft beide voor- en nadelen, maar na een week krijg je er handigheid in. Oh ja, moonboots zijn, in tegenstelling tot wat door sneeuwleken wordt aangenomen, niet bestand tegen sneeuw. Kapot gevroren tenen lijken na anderhalve fles Riesling details, maar die dingen zijn in intacte vorm van grote waarde bij het van de berg af naar beneden waggelen. Hals- und Beinbruch! Grüß Gott!
N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Sport
Wintersportluncher
/s3/static.nrc.nl/images/2015/12/12/stripped/georginanext07.jpg)