W at is de overeenkomst tussen de Tweede Kamer en islamitisch radicale jongeren? Ze laten allebei het rationele denken varen als het om de islam gaat. In het geval van de Kamer specifiek als het gaat om het salafisme. Tekenend daarvoor is een motie die een meerderheid van het parlement deze week aannam. Daarin staat dat het Openbaar Ministerie onderzoek moet doen naar de mogelijkheid om salafistische organisaties vanwege strijd met de openbare orde te laten verbieden.
Een onverstandig, onbegrijpelijk en vooral ongefundeerd besluit.
Om uit te leggen waarom, is een korte introductie nodig. Het salafisme is een fundamentele stroming binnen de soennitische islam, en kent drie richtingen. De apolitieke, waarin het persoonlijke, religieuze leven centraal staat. Deze groep sluit zich af van niet-moslims. De politieke variant streeft naar een islamitische staat, maar nadrukkelijk op een vreedzame manier.
Tot slot, en hier ligt het gevaar, het jihadistisch salafisme. Daarin wordt het gebruiken van geweld goedgekeurd. Het vormt de basis voor gewelddadig jihadisme zoals we dat nu zien bij terroristische groeperingen.
De meerderheid van de salafistische organisaties in Nederland keert zich van geweld af. Niet iedere salafist is een jihadist in wording.
De AIVD en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid schreven ruim twee maanden geleden dan ook dat het onwenselijk is om al die salafistische stromingen te brandmerken als probleem. Dat deden ze in een lezenswaardige notitie: Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek.
Terwijl de AIVD de controle op salafisten zegt te willen intensiveren, zorgt de Kamer ervoor dat de stroming ondergronds gaat – en dat is gevaarlijk. Door het te verbieden, verdwijnt het niet.
Sterker nog, het maakt de natte droom van jihadistische salafisten werkelijkheid. Een verbod is niets meer dan munitie voor hen om zieltjes te winnen. Zie je wel, we kunnen onszelf niet zijn. Een verbod roept weerstand op en versterkt het nu al bestaande gevoel niet gewenst te zijn, dat leeft onder een groep moslims.
Het alternatief is om de samenwerking met moskeeën op te zoeken, zoals voor 2009, toen het salafisme toenam. De AIVD beschrijft hoe salafistische moskeeën toen, ondanks hun anti-democratische, isolationistische en onverdraagzame boodschap, actief extremisten buiten de deur hielden. Dat hielp; in 2009 concludeerde de veiligheidsdiensten dat de groei van het aantal salafisten in ons land stagneerde. De aandacht verslapte.
Nu neemt het salafisme weer toe. De diensten pleiten dan ook voor intensieve aandacht voor de soennitische stroming. Aspecten van het salafisme kunnen bijdragen aan radicalisering. Maar, zo waarschuwen ze, als het salafisme onder één noemer als probleem wordt gezien, werkt dat polarisatie in de hand.
In de begeleidende brief die minister van Sociale Zaken Lodewijk Asscher bij de notitie naar de Kamer stuurt, schrijft hij dat het kabinet zich wil richten op een genuanceerde aanpak waarbij gehandeld wordt op kennis van zaken.
Hou het hoofd koel, lijkt Asscher te willen zeggen. Die boodschap lijkt aan dovemansoren gericht. Het salafisme staat niet gelijk aan gewelddadig extremisme. Asscher zei het al, en wie de notitie van de AIVD leest begrijpt dat. Wie deskundigen erover hoort ook. Een van hen is Joas Wagemakers, onderzoeker en docent Islam en Arabisch aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Eind vorige week zei hij voor Radio 1 dat de zorg dat salafisten aanslagen zullen plegen grotendeels onterecht is.
Omdat de grootste groep van hen, meer dan welke andere groep dan ook in de islam, fel gekant is tegen terrorisme. Boekenkasten vol hebben geleerden geschreven, over waarom terrorisme, geweld en revolutie uit den boze zijn. Hun onderbouwing is niet alleen pragmatisch en praktisch van aard, maar juist ideologisch.
De Kamer had dit ook kunnen weten, en op basis van die kennis de motie kunnen verwerpen. In plaats daarvan werd, zonder het onderzoek van het OM af te wachten, ook de motie van CDA-Kamerlid Raymond Knops aangenomen. Militairen die het salafisme aanhangen, moeten worden ontslagen.
De Kamer wil een statement maken in het post-Parijs-tijdperk, terwijl het statement op niets anders gebaseerd is dan angst. Salafistische organisaties verbieden is een typisch voorbeeld van niet onderbouwde onderbuikpolitiek. Het is makkelijk scoren bij een volk dat toch al huiverig is voor alles wat met de islam te maken heeft.
Bij de juridische haalbaarheid zijn ook vraagtekens te plaatsen. We kennen in Nederland immers de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van vereniging. Het gevaar is dat als het OM besluit dat een verbod niet haalbaar is, het kwaad al is geschied.
Er wordt vol verbazing gekeken naar de radicalisering van home grown jongeren. De irrationele keuzes die ze maken zorgen voor verwarring en onbegrip. Het is verontrustend om te zien dat de Kamer het rationele denken nu zelf ook laat varen.