Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Cultuur

Graven naar joodse tijden van toen

Twee nieuwe boeken reconstrueren het joodse leven voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Met verbluffend resultaat.

Jeff Lipschütz, de zoon van Chaim Simon Lipschütz, staand tweede van rechts, te midden van andere badgasten in Scheveningen, ca. 1925 Foto uit besproken boek
Jeff Lipschütz, de zoon van Chaim Simon Lipschütz, staand tweede van rechts, te midden van andere badgasten in Scheveningen, ca. 1925 Foto uit besproken boek

Sommige straten hebben zoveel meegemaakt dat je er naar van wordt. De Scheveningse Harstenhoekweg is zo’n straat. Op het eerste gezicht is er niets aan de hand, totdat je ontdekt dat tijdens de Duitse bezetting uit drieënveertig huizen joden zijn weggevoerd. Ineens duiken dan de spoken uit het verleden op.

Tussen 1904 en 1942 woonden op de Harstenhoekweg in totaal 450 joodse families, waarvan een groot deel in de loop der jaren was geassimileerd. Op zichzelf is het een bekend verhaal. Maar zodra die joden een gezicht krijgen, levert dat vaak bijzondere levensverhalen op. En juist dat gebeurt in Hier woonden wij. Hoe een stad zijn joodse verleden herontdekt van Wim Willems en Hanneke Verbeek.

Beide historici beginnen hun onderzoek nadat ze een paar dozen met documenten en foto’s van de joodse families Boetelje, Barsam en Hausmann in handen krijgen, die gevonden zijn in de kelder van Harstenhoekweg 111. Die schat voert hen het Scheveningen van vóór 1940 binnen, een bruisende wereld die versombert als de Duitsers ons land binnenvallen.

Op zich verschilt het joodse leven in het vissersplaatsje niet van dat van joden elders in Nederland. Maar het feit dat Scheveningen sinds eind 19de eeuw een mondaine badplaats was, levert een bijzonder verhaal op. Zo brachten toeristen uit heel Europa er hun zomervakantie door. Onder hen veel welgestelde joden uit Duitsland en het Habsburgse keizerrijk, die vaak logeerden in joodse hotels met koosjere keukens en huissynagoges.

Die keukens veroorzaakten ruzies tussen de rabbinaten van Rotterdam en Den Haag, die er verschillende opvattingen over ritueel slachten op nahielden. Willems en Verbeek illustreren het aan de hand van het joodse Hotel Keijl, waar het wemelde van de internationale artiesten. Op een avond zongen Londense logés Engelse liederen, werden er dansen opgevoerd door een gezelschap uit het Poolse Lódz, en hielden gasten uit Frankfurt, Antwerpen, Berlijn en Nijmegen voordrachten. Aan het eind van de avond ging iedereen de dansvloer op.

Pootje baden in de Noordzee

Aan het begin van de Eerste Wereldoorlog nam de joodse bevolking van Scheveningen behoorlijk toe. Driehonderd orthodox-joodse families uit Galicië, die al jaren in Antwerpen woonden, Jiddisj spraken en in de bloeiende diamanthandel werkten, vluchtten toen naar Nederland. In België waren ze de vijand, omdat ze nog altijd het staatsburgerschap van de Donaumonarchie bezaten.

Aanvankelijk beproefden die nieuwkomers hun geluk in Amsterdam. Maar omdat ze het er smerig en overbevolkt vonden, verruilden ze de hoofdstad voor het kosmopolitische Scheveningen. ’s Ochtends reisden ze per trein naar de Amsterdamse diamantbeurs, om op zomeravonden weer pootje te baden in de Noordzee.

Willems en Verbeek leggen hun vergrootglas op de familie van zakenman Chaim Simon Lipschütz. Het levert onder meer een mooie anekdote op over de niet-joodse vishandelaar Fieret, die met zijn verse vangst langs de deuren ging. Op een dag in 1918 vroeg de oude Lipschütz zijn visleverancier of hij niet een eigen zaak wilde beginnen en stopte hem, zonder op antwoord te wachten, 3.000 gulden (nu 19.000 euro) toe, waarmee de vishandelaar zijn viswinkel kon beginnen.

Fieret werd een vertrouweling van veel Scheveningse joden en zou hen tijdens de Duitse bezetting helpen.

Op zoek naar de herkomst van de families Barsam en Lipschütz, reizen de beide historici naar Oost-Europese steden als Lviv en Krakau. Aan de hand van oude foto’s vinden ze er slechts wat vage sporen van een door de nazi’s verwoeste wereld. Daardoor weet die reis je niet genoeg te boeien. Veel wordt daarentegen goedgemaakt door de levensverhalen van vioolbouwer Michel Boutelje, die verliefd is op de getrouwde zus van zijn moeder, en van variétépianist Gerrit van Weezel, die liedjes schreef voor de Kurhausvedette Louis Davids.

Waar Willems en Verbeek enigszins teleurstellen, slaagt de Amerikaanse schrijver Glenn Kurtz (1962) met lof in zijn Drie minuten in Polen. De ontdekking van een verloren wereld aan de hand van een familiefilm uit 1938. Ook hij reist naar Oost-Europa om een joodse wereld te reconstrueren, maar dan met meer succes. Hij dankt dat aan een vakantiefilmpje van zijn New Yorkse joodse grootvader, die in 1938 met zijn vrouw en een bevriend echtpaar een bezoek bracht aan het Poolse stadje Nasielsk, waar hij in 1888 was geboren.

Dat filmpje, dat Kurtz in 2009 bij zijn ouders in een kast vond en bijna was vergaan, duurt veertien minuten, waarvan er drie aan Nasielsk zijn gewijd. De beelden laten een bonte stoet joodse inwoners van het stadje zien, die een jaar later door de nazi’s zullen worden vermoord.

Zoektocht naar figuranten

Kurtz brengt het filmpje naar het Holocaust Museum in Washington, dat het in een databank opneemt. Daar wordt het opgemerkt door een nazaat van een jongetje dat in de film voorkomt: de 13-jarige Moszek Tuchendler. Hij heeft de oorlog op miraculeuze wijze overleefd en is daarna naar Amerika geëmigreerd, waar hij zijn naam veranderde in Maurice – Morry – Chandler. Kurtz zoekt de inmiddels bejaarde Morry op en bekijkt samen met hem het filmpje. Het is het begin van een fascinerende en ingenieus gecomponeerde zoektocht naar de identiteit van die figuranten, waarbij Kurtz ook over de geschiedenis van zijn eigen joodse familie schrijft.

Via Morry, die over zijn gruwelijke en spannende ervaringen tijdens de oorlog vertelt, weet Kurtz nog zeven andere overlevenden uit Nasielsk te achterhalen. Deze ooggetuigen vullen Morry’s herinneringen aan. Zo vertellen ze over het strenge joods-orthodoxe leven in het stadje, waar meisjes hun haar niet mogen kammen en fietsen taboe is, terwijl de jeugd er juist op uit wil trekken om de wereld te verkennen. En tegelijkertijd was er een koosjer restaurant waar op zaterdagavond de radio werd afgestemd op de BBC, die dansmuziek uitzond.

Wanneer Kurtz in 2012 naar Nasielsk gaat om de huidige inwoners over het verleden van hun stadje te vertellen, krijgt hij een waarschuwing van een lokale historicus. ‘De mensen in Nasielsk zijn onoprecht. Ze zeggen nu dat de joden komen om alle huizen terug te vorderen.’ Die waarschuwing maakt het door Kurtz beschreven drama actueel, omdat de Poolse inwoners van het stadje nog altijd redenen genoeg hebben om zich te schamen voor hun houding tijdens de oorlog, toen ze de joden erbij lapten om hun bezit te kunnen roven. Alleen daarom al doet het ertoe als Morry zegt dat naarmate je je meer over het leven in Nasielsk kunt herinneren, de doden tot leven worden gewekt. En dat is in Drie minuten in Polen op indrukwekkende wijze gelukt.