De ochtend na de aanslagen in Parijs klapt Umar Mirza zijn laptop open. Namens zijn moskee Minhaj ul Quran tikt hij gauw een persbericht. „Wij keuren de aanslagen in de sterkste bewoordingen af en condoleren de Franse bevolking.”
En tegelijk denkt hij: Waarom doe ik dit eigenlijk?
Het is niet dat hij zich niet wíl uitspreken. Integendeel. Umar Mirza (28) heeft zich talloze keren hard en duidelijk uitgesproken tegen IS en terrorisme. Hij vindt deze mensen geen moslims, maar barbaren.
En daar wringt de schoen. Want het is nooit genoeg. „Ik wil best op een zeepkist gaan staan op een plein”, zegt Mirza, projectmanager, presentator en columnist. „Ik wil keihard roepen dat ik terrorisme veroordeel. Ik wil duizend moslims verzamelen en het samen met hen roepen. Maar dan moet het daarna klaar zijn. Dan moet de boodschap begrepen zijn.”
Dat gevoel heerst breed onder moslims in Nederland. Hun eerste gedachte na het bericht over een aanslag in Parijs is: als de daders maar geen ‘Allahu Akbar’ hebben geroepen. Want dan worden wij, moslims, er op aangekeken.
De daders riepen ‘Allahu Akbar’ dus verscheen rap na de aanslagen een stroom aan persberichten van moskeeën en andere islamitische organisaties, gematigd tot ultraorthodox, waarin de aanslagen werden veroordeeld. De één in nog fellere bewoordingen dan de ander: de aanslagen waren „onmenselijk”, „laf”, „absoluut niet verenigbaar met onze waarden”; één moskee riep haar bezoekers zelfs op medegelovigen die zij verdenken van terrorisme direct aan te geven bij de politie.
Is het daarmee klaar?
Na de aanslagen in Parijs zat Filiz Islekter (45) samen met twee moslima’s zonder hoofddoek koffie te drinken toen een kennis langskwam. Wat zij nou van de aanslagen vindt, wilde de kennis weten. Afschuwelijk, afschuwelijk, zei ze, maar waarom vroeg zij dat aan haar? Gewoon, zei de kennis, ik wil het graag van joú weten.
„Van mij”, zegt Filiz Islekter. „Omdat ik een hoofddoek draag? Een paar idioten doen iets, gooien er een religieus sausje overheen, en opeens ben ik ook verdacht.”
Er valt Filiz Islekter, die werkt bij een Rotterdamse welzijnsorganisatie, nog iets op. Zij krijgt dit soort vragen na iedere terreuraanslag in Europa. En niet nadat er slachtoffers zijn gevallen door terreur in Beiroet, of in Syrië. „De aanslagen daar zijn óók verschrikkelijk. Het is frustrerend dat daar niemand bij stilstaat.”
Islamitische bezoekers van het Rotterdamse winkelcentrum Keizerswaard zeggen hetzelfde. Waarom wappert boven concerthal Ahoy nu wel een Franse vlag, vraagt student Ali Kayoumi (19), maar niet als er in het Midden-Oosten mensen dood gaan? Hij geeft zelf het antwoord: „Daar geeft niemand wat om.” Deze reacties waren ook terug te zien in de één minuut stilte die deze week werd gehouden voor de slachtoffers van Parijs. Op meerdere middelbare scholen verstoorden leerlingen de stilte door ‘Allahu Akbar’ of ‘Free Palestina’ door de klas te roepen.
Ook Turkse voetbalsupporters verstoorden de minuut stilte, naar verluidt omdat zij het niet terecht vonden dat er zoveel aandacht is voor ‘Parijs’, maar niet als er aanslagen plaatsvinden in Turkije.
Intussen wordt Umar Mirza gevraagd om in een televisie-uitzending met zes andere moslims te debatteren over de nasleep van de terreuractie in Parijs. En hoe de moslimgemeenschap daarmee om moet gaan. Hij weigert. Op Facebook schrijft hij waarom: „De Franse moslimgemeenschap heeft hier niets mee te maken, laat staan de Nederlandse. Het feit dat moslims gevraagd wordt of ze wel of niet tegen de aanslagen zijn, is een belediging an sich.”
Binnen twee dagen is zijn post 3.000 keer geliked, een eindeloze stroom reacties volgt. Hij heeft een gevoelige snaar geraakt. Mirza wijst op het effect van zo’n tv-uitzending. „Ik kan me niet herinneren dat we na de aanslag van Breivik vier avonden op rij rechts-extremisten / PVV’ers / christenen op televisie lieten reageren op de terroristische daden. Bij moslims doen we dat wel. Begrijpt u dan wat voor link de kijkers thuis continu voorgeschoteld krijgen?”
Op de Nederlandse tv zien we moslims vooral in combinatie met terrorisme, zegt Filiz Islekter. En het gevolg is angst. „Als je zelf geen moslims kent, omdat je ze niet in je omgeving hebt, of omdat je geen contact hebt, word je vanzelf bang voor ze.”
Angst die alle moslims voelen, maar waar vooral mensen die er herkenbaar islamitisch uitzien last van hebben. Nourdeen Wildeman – bekeerling, lange baard – kwam laatst terug van vakantie uit Marokko. Toen hij op Schiphol in de trein stapte, merkte hij dat de hele coupé hem aanstaarde. „Ik dacht eerst nog: zit er soms een vlek op mijn kleren? Tot ik mij realiseerde: oh ja, natuurlijk, ik ben terug in Nederland.”
Vrouwen met een hoofddoek hebben soortgelijke ervaringen. De 22-jarige bekeerlinge Nadia werd vaak uitgescholden voor bedrieger of landverrader. Nu ze geen hoofddoek meer draagt, heeft ze er geen last meer van.
Doodsbang
Bouchra (41) wil niet met haar achternaam in de krant omdat ze bang is. Niet zomaar bang, doodsbang. „Direct na de aanslagen in Parijs wilde ik bij alle buren een kaartje in de bus stoppen. ‘Ik ben niet zo.’ Natuurlijk ben ik niet zo. Mensen die zo iets doen, zijn gestoord, ontworteld, haatdragend en onthecht. Maar anderen zien dat niet zo. Dat is totaal verlammend.”
Na de aanslag op Charlie Hebdo begin dit jaar werd ze in de supermarkt hard geduwd zodat ze op de grond viel. ‘Daar horen moslims thuis’, kreeg ze toegesist. Toen ze met haar twee kinderen op het zebrapad overstak, werden ze bijna aangereden. Het autoraampje ging open. ‘Teringmoslims, rot op naar je eigen land.’ Vooral haar toen achtjarige zoontje had daar nog maandenlang last van.
Nu bleef ze het hele weekend thuis. Haar kinderen hield ze ook binnen. Ramen en deuren gesloten. „Ik was bang dat iemand iets naar binnen zou gooien.”
Mijn wortels liggen hier, zegt Bouchra. „Niet in Marokko. Het liefst zou ik hier thuishoren.” Dan komen de tranen.
Ook moslims die zoiets niet zelf hebben ervaren, zijn bang voor geweld. Ze wijzen op incidenten waarbij moslima’s worden bespuugd of uitgescholden op straat. Ze horen van kennissen of familie dat zulke dingen gebeuren. Of ze lezen het op Facebook, waar het platform Meld Islamofobie incidenten registreert. Zo werd afgelopen zaterdag, een dag na de aanslag, een moslima uitgescholden in een Schiedams winkelcentrum door een autochtone man. Een islamitische supermarktmedewerker die er wat van zei, kreeg te horen dat hij met zijn baard niet welkom is in Nederland. De manager van supermarkt Dirk van den Broek bevestigt het incident. De scheldende man werd meegenomen door de politie.
Tekenend voor de angst is een video die afgelopen week massaal werd gedeeld door moslims op Facebook. Te zien is hoe een moslima in Londen tegen een rijdende metro wordt geduwd door een blanke kale man – later bleek hij Japans te zijn; ze raakte lichtgewond. „Dit kan net zo goed in Nederland gebeuren”, staat bij de video, die door 140.000 Nederlanders werd bekeken.
Nourdeen Wildeman, een veelgevraagd islamprediker, was degene die de video online zette. „Ik dacht altijd dat als wij ons als moslims goed zouden gedragen, we vanzelf wel geaccepteerd zouden worden”, zegt hij. „Maar nu geloof ik dat niet meer. De publieke opinie zal nooit zeggen: jullie zijn geen onderdeel van terrorisme. Dus probeer ik het ook niet meer. Wat mensen in Nederland van ons denken, interesseert mij geen zak meer.”
En zo verhardt het klimaat. Deze scherpere tegenstellingen werken radicalisering verder in de hand, blijkt uit studies. Beleidsonderzoekers van de Tilburg University stelden vast dat polarisering ervoor zorgt dat groepen zich bedreigd voelen. „In die gevallen groeit de bereidheid geweld te gebruiken jegens anderen”, stellen de onderzoekers. Want hoe meer een partij zich bedreigd voelt, des te meer hij die andere partij als immoreel zal beschouwen, waardoor de neiging ontstaat het conflict te beslechten door te vechten.
Verhard
In het klein zie je dit terug bij opinieleiders als Wildeman. Waar hij tot voor kort bekend stond als een verbinder die een zeer orthodoxe levensstijl wist te combineren met Nederlandse normen en waarden, is de toon van zijn lezingen inmiddels verhard. Begin deze maand zei hij tijdens een lezing in een Utrechtse moskee dat „het overgrote deel” van de Nederlandse bevolking moslims liever vandaag dan morgen ziet verdwijnen. „Ze willen niets met ons of de islam te maken hebben”, hield hij zijn publiek voor. De meeste politieke partijen denken er ook zo over, predikte hij.
„Inderdaad, mijn houding is veranderd”, zegt Wildeman. „Een grote groep Nederlanders geeft hun stem aan een partij die vindt dat er van een bepaalde etniciteit minder moeten zijn. Dat is puur racisme. Dan kom je op een punt dat je gaat inzien: die mensen willen niets van ons, ze willen gewoon dat we weg gaan.”
„Als je het gevoel hebt dat je erbij hoort, kan je de wereld aan”, zegt Bouchra. „Als je je ontheemd voelt, ben je kwetsbaar.” Ze is bang dat ze dat gevoel overbrengt op haar kinderen en doet haar uiterste best mensen om zich heen te hebben die zeggen dat ze erbij horen.
Ze heeft chronische pijn en zou zich graag aansluiten bij een lotgenotengroep. Tegelijk is ze bang voor de blikken als ze de eerste keer binnenkomt met haar lange hoofddoek. „Ik weet hoe iedereen me zal aanstaren en het gesprek alléén daarover zal gaan.”
„Hoe goed je ook je best doet, het is nooit goed genoeg”, zegt Filiz Islekter. „Het thuis voelen, je bent één van ons. Dat gevoel is voor mensen belangrijk. Moslims in Nederland hebben dat gevoel niet. Ik merk het zelf ook. Een vroegere werkgever zei tegen mij: Je mag blij zijn dat je op deze plek zit. Ik vroeg hem: Waarom? Je hebt me toch niet uit medelijden aangenomen? Nee, nee, nee zei hij. Waarom moet ik dan blij zijn? Nou, voor de kansen die je krijgt. Het is een bepaald superioriteitsgevoel. Ik heb geleerd ermee om te gaan. Maar voor jongeren is dat soms lastig.”
Umar Mirza: „Ik mis leiderschap in Nederland. Veel moslims hebben het gevoel dat anderen denken dat ze toch een beetje bij IS horen. Het zou zo fijn zijn als de minister-president zou zeggen: IS, oprotten. Maar die moslims, die zijn van ons.”
Afgelopen maandag kwamen zo’n 600 mensen bijeen op het Vredesplein naast de Rotterdamse Essalammoskee, juist om de noodzaak van samenhorigheid te benadrukken. Moslims en niet-moslims stonden zij aan zij. Imams, een dominee, een rabbijn en een humanist hielden speeches, net als de Rotterdamse burgemeester en de minister van Veiligheid en Justitie. De Pakistaanse imam Chisti schreeuwde het bijna het publiek in: „Ik zie allemaal mooie bloemen! In verschillende kleuren en vormen. Een boeket van dezelfde bloemen is mooi. Maar een boeket van verschillende bloemen is nóg mooier.” Hij kreeg een daverend applaus.
Een Afghaans-Nederlandse rechtenstudent van twintig uit Barendrecht zegt na afloop: „Ik vond het een mooie bijeenkomst. Wat ik vooral fijn vind, is dat moslims niet apart werden aangesproken en gevraagd werden om afstand te nemen.”