Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Economie

Zelfs de Saoediërs moeten nu lenen

Terwijl het Westen opkrabbelt, slaat de crisis juist toe bij de grondstoffenproducenten. Worden we nu toch weer besmet?

De spiegel in de wereldeconomie
De spiegel in de wereldeconomie

Dat wordt een zero coupon-obligatie, was de eerste gedachte die opkwam bij het nieuws dat Saoedi-Arabië staatsleningen wil gaan uitgeven. Rente is een lastig concept in de islam, maar je kunt bijvoorbeeld ook een renteloze lening verkopen aan beleggers tegen een koers van 80, en die vijf jaar later aflossen op honderd. Rendement: een procentje of 4,6. Ongeveer wat Jordanië op dit moment effectief aan rente kwijt is voor obligaties in dollars. Maar waarom zouden de schatrijke Saoediërs eigenlijk?

Twee werelden

Al meer dan een jaar zijn de verwachtingen van de grote multilaterale instellingen voor de wereldeconomie alarmerend. Al meer dan een jaar merken we er hier in het Westen weinig van. In de Verenigde Staten versnelt de groei van de werkgelegenheid zodanig dat de centrale bank volgende maand hoogstwaarschijnlijk zijn rente voor het eerst sinds de financiële crisis gaat verhogen – die rente is nu nagenoeg nul. In Europa gaat het onverminderd de goede kant op en zelfs de Griekse crisis heeft de stemming niet duurzaam bedorven.

Wellicht dat de instroom van vluchtelingen kan zorgen voor vertrouwensverlies bij de burgers, maar de kans daarop is eigenlijk niet zo groot. Daarvoor is, economisch gezien, de impact veel te klein en de dynamiek van de opgaande conjunctuur te groot. Pas als de kwestie het hele proces van Europese integratie zou bedreigen lijkt er reden voor alarm.

In de rest van de wereld is de situatie heel anders: China vertraagt en dat heeft een zodanige invloed op de vraag naar grondstoffen dat landen die ze produceren vrijwel zonder uitzondering in diepe problemen komen. Complicerend daarbij is het Saoedische voornemen de Amerikaanse schalieproductie van olie uit de markt te drukken. Anders dan voorheen, toen Saoedi-Arabië zich gedroeg als de balancerende factor tussen vraag en aanbod op de oliemarkt, pompt het land nu gewoon door. En dat geeft een forse neerwaartse druk op de olieprijs. Het Internationaal Energie Agentschap (IEA) stelde deze week dat rekening moet worden gehouden met een blijvend lage prijs van ruwe olie.

Het getij van de geldstromen

Dat heeft gevolgen voor de Saoediërs zelf. Het Internationale Monetaire Fonds stelde vorige maand dat het begrotingstekort van Saoedi-Arabië enorm oploopt. Dit jaar bedraagt het maar liefst 21,6 procent van het bruto binnenlands product.

Dat wordt de komende jaren nauwelijks beter. Nou zijn er zo’n 650 miljard dollar aan reserves (overigens al een kleine 100 miljard minder dan een jaar geleden), en er kan binnenlands worden geleend. Maar dat kan ten koste gaan van de kredieten aan burgers en bedrijven. En dus wordt de internationale markt gezocht. Het is slim om een functionerende obligatiemarkt op te zetten, voor als dat later nodig mocht zijn. De verwachting is dat er een verhoging van Saoedische de staatsschuld met de helft van het bbp mee kan worden gefinancierd.

Het Saoedische voorbeeld geeft aan dat een flink deel van de wereldeconomie buiten de gevestigde industrielanden het moeilijk heeft. Olielanden en landen die overige grondstoffen produceren verdienen minder en lopen hogere tekorten op.

Aan de andere kant van de streep staan de gevestigde industrielanden, die hun begrotingen juist consolideren. Grote bedrijven zwemmen daar in het geld. Er zou dus een geldstroom op gang moeten komen van volwassen industrielanden naar de rest van de wereld.

Maar de wrede werkelijkheid van het internationale financiële stelsel is dat het geld juist de andere kant op stroomt. Nadat het snelle kapitaal vier, vijf jaar geleden de opkomende landen en de grondstoffenproducenten najoeg toen het niet nodig was, vlucht het juist weg nu ze het wél kunnen gebruiken.

Het gevolg: een neerwaartse druk op de munten van veel opkomende landen. In twee van de bijgaande grafieken, afgeleid van de databank van het Internationale Monetaire Fonds is te zien hoe de rollen tussen het Westen en de rest van de wereld zijn omgedraaid.

Worden we besmet?

Voor beleggers is de vraag in hoeverre het gekeerde tij voor de rest van de wereld van belang is voor Europa en de Verenigde Staten. Trekken ze ons mee naar beneden? Dat vreesden we ook tijdens de Azië-crisis van 1997 en 1998, en toen er gebeurde niets. De opwaartse dynamiek van de jaren negentig was in het Westen te sterk – tot het knappen van de zeepbel op de aandelenbeurzen er een eind aan maakte.

Vooralsnog is de onderliggende oorzaak van hún crisis, goedkope grondstoffen, er mede de oorzaak van dat het met ons juist goed gaat: de koopkracht neemt toe, en de voortdurend dreigende deflatie door de dalende grondstoffenprijzen zorgt voor een zeer ruim geldbeleid bij onze centrale banken.

Aan de andere kant: eind jaren negentig maakte de ontwikkelings- en opkomende landen maar 28 procent uit van de wereldeconomie. Nu is dat meer dan de helft. Worden we alsnog besmet? Voorlopig lijkt het van niet. Maar misschien moeten burgers, bedrijven en beleggers, wel extra genieten van de huidige opmars naar een hoogconjunctuur. Je weet nooit wanneer het feest voorbij is.