Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Boeken

Een stoet profeten

grasduint door de stapel nieuw binnengekomen boeken en geeft haar eerste indruk.

In het eerste deel van Jezus & de vijfde evangelist [1] beschrijft classicus Fik Meijer de wereld van de Joods-Romeinse historicus Flavius Josephus. Als generaal in de Joodse Oorlog, die 70 n. Chr. eindigde met de verwoesting van de tempel in Jeruzalem, had hij door verraad zijn hachje gered. Eenmaal in Rome beland, bezorgde hij het nageslacht met zijn werken over de Joodse geschiedenis een onuitputtelijke bron van studie en commentaar. Hij wordt de vijfde evangelist genoemd omdat hij als eerste buiten de evangelieschrijvers, zij het terloops, melding maakte van Jezus die Christus wordt genoemd – het bewijs van diens historische bestaan.

In de tweede helft van het boek gaat Meijer nader in op de Jezus uit de canonieke evangeliën, met vele uitstapjes naar andere klassieke bronnen die de historische context verduidelijken: een tijd van grote verzetsbewegingen in Palestina tegen de uitbuiting en de wreedheden waaraan de Romeinse bezetters en de Joodse elite het land onderwierpen. Een stoet van (historische) profeten, struikrovers, rebellen, wonderdoeners en verlossers trekt voorbij. Meijer toont zich opnieuw de erudiete verteller die aan de tien regels tekst van het Testimonium Flavianum genoeg heeft voor meeslepende geschiedschrijving.

Wieteke van Zeil, kunstredacteur van de Volkskrant, had het nooit zo begrepen op het beroemdste werk van Paulus Potter, De stier, een reusachtig doek uit 1647 dat door Napoleon werd geroofd voor het Louvre, maar sinds 1822 in het Mauritshuis hangt: te veel folklore. Maar de neus van de koe, links van de stier, deed haar van mening veranderen, schrijft ze in Dichterbij [2], een verzameling stukjes over het kijken naar details. ‘Die zachte snuit, de vochtige huid, de vlekjes, de fijne haartjes, de dikke witte vacht in klodders verf daarboven, en er is iets zó precies aan die onderlip dat je het dier bijna ziet herkauwen.’

De weeë en melkachtige associatie met gras en poep riep een fantoomgeur op uit Van Zeils herinnering aan vakanties in Friesland, hoge modderlaarzen, net geboren kalfjes en mee met de boer op de hooiwagen. Zij kan niet alleen goed kijken, maar ook goed schrijven. Bij elk stukje in deze bundel staat een paginagrote afbeelding van het behandelde detail en een klein afbeeldinkje van het werk waar dat aan is ontleend.

Renate Rubinstein (1929-1990) vierde op 16 november 1979 ten huize van haar broer haar vijftigste verjaardag met een feestdis. Een aantal bekende figuren uit cultuur en wetenschap zat aan en hield lovende, taalkunstige toespraken. Karel van het Reve, Maarten Biesheuvel, Norbert Elias, Peter Vos, Joop Goudsblom, ex-man Aad Nuis, Abraham de Swaan als ceremoniemeester en anderen uit kringen van Propria Cures en de bohème, staken de loftrompet over de columniste, die onder de naam Tamar bijdroeg aan de toenmalige roem van Vrij Nederland.

Het bijzondere voor Hans Goedkoop, die werkt aan een biografie van Rubinstein, is dat van een deel van die feestredes – en een pianostuk van componist Peter Schat – een bandopname is gemaakt door een neefje van Rubinstein: stof voor een verslag, aangevuld met de geluidsopname: Iedereen was er [3]. Goedkoop grijpt de vondst van de bandopname aan voor een korte, maar diep borende analyse van Rubinstein als schrijfster en persoonlijkheid. Het ‘iedereen’ is ironisch bedoeld: er was een afwezige die Tamars geest vervulde, maar wiens naam niet genoemd mocht worden. Schreef zij daarom in haar dagboek met geen woord over de verjaardag?

Gelukkig maakte Arthur Schnitzler (1862-1931) in zijn dagboek wél melding van de eind 1891 gehouden literaire avond waar jonge Weense schrijvers hun werk konden promoten. Uit dat dagboek blijkt namelijk dat de tragikomische novelle Late roem [4] een meesterlijke parodie is op de schrijverskring het Jonge Wenen, waar behalve Schnitzler ook Hugo von Hofmannsthal deel van uitmaakte. Ze kwamen bijeen in Griensteidl, een van de befaamde Weense koffiehuizen, met onder de klandizie componisten als Mahler, schrijvers als Zweig, Musil en Trakl, de schilders Klimt, Schiele en Kokoschka, filosoof Wittgenstein en niet te vergeten Sigmund Freud.

In Late roem heet het Jonge Wenen ‘Geestdrift’, een club beginnende schrijvers, journalisten en acteurs die een vergeten bejaarde dichter herontdekken. Althans zo lijkt het. Deze geweldige pastiche, aanvankelijk bedoeld voor een krantenfeuilleton, werd pas vorig jaar voor het eerst gepubliceerd. Eerder bevond het typoscript zich in Schnitzlers uit de klauwen van de nazi’s geredde nalatenschap. Lees eerst het nawoord om Late roem optimaal te kunnen genieten.