Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.
Bekijk hele krant

NRC Handelsblad

Boeken

...Leer ze dan eerst een beetje kennen

De beste Nederlandstalige liedjes tellen drie Vlaamse songs en Hugo Claus schrijft ‘brabbelnederlands’. Treurig, vindt Peter Vandermeersch.

Spreken Vlamingen en Nederlanders dezelfde taal? Tot ik ruim vijf jaar geleden in Nederland kwam werken, nam ik voetstoots aan dat het voor Nederlanders vanzelfsprekend is dat ook Vlamingen Nederlands spreken. De zaken bleken anders te liggen.

In 1986 schreef Ten Braven in Vrij Nederland naar aanleiding van Claus’ roman Het verdriet van België dat hij „alleen al door het taalgebruik de grootste moeite had zich er doorheen te martelen”. Hij sprak van „brabbelnederlands” van Claus, samengesteld uit „een kunstmatig samenraapsel van gallicismen, fantasievlaams, namaakvlaams, boerenvlaams en Nederlands”.

En in 1988 vertelde Jeroen Brouwers: „Een Nederlands schrijver, goed ingevoerd in de Vlaamse letteren, deed een jaar of tien geleden de hoofdredacteur van een Nederlands opinieblad het voorstel tot het schrijven van een wekelijkse, of eventueel tweewekelijkse, of desnoods maandelijkse rubriek over Vlaamse literatuur. Antwoordde de hoofdredacteur: ‘Hoezo? Wij hebben toch ook geen rubriek over Litouwse of Vuurlandse literatuur?’”

De mooiste typering over het verschil tussen Nederlands en Vlaams in de oren van Nederlanders las ik bij Willem Frederik Hermans (Houten leeuwen en leeuwen van goud, 1979): „Het in België geschreven Nederlands en de taal die daar te lande wel eens als Hollands wordt aangeduid, vertonen zo ongeveer dezelfde verschillen en overeenkomsten als twee dochters van een moeder, die in verschillende gezinnen zijn grootgebracht”.

Nu zou je denken dat we in Vlaanderen en Nederland intussen wel belangstelling hebben gekregen voor de varianten op het Nederlands die in België en Nederland worden gesproken. Niks is minder waar.

De Standaard publiceerde begin 2015 het ‘gele boekje’, een lijst met 1.000 Belgisch-Nederlandse leenwoorden. De vele honderden woorden, zinswendingen en uitdrukkingen die Van Dale als ‘Belgisch’ markeert, beschouwde de redactie van De Standaard voortaan als standaardtaal. Een koersfiets kan dus in plaats van een racefiets, een lopende meter in plaats van een strekkende, een kepie in plaats van een pet, een denkpiste in plaats van een denkrichting.

Nederland heeft dit overigens niet eens opgemerkt. Of toch: de correspondent van de Volkskrant, Leen Vervaeke, schreef er één stukje over.

Volmondig schaar ik mij achter Geert van Istendael wanneer hij schrijft: „In Nederland bestaat de neiging om cultuur en zelfs taal te zien als beperkt tot het eigen grondgebied. Wat taal betreft is dat een gedachte die we dienen te bestrijden, zo niet, dan volgt ondergang”.

„Beperkt tot het eigen grondgebied”, schrijft Van Istendael. Daar moest ik laatst weer aan denken, toen Frits Spits de beste 90 Nederlandstalige liedjes presenteerde. Let wel: niet de beste Nederlandse liedjes.

In die lijst van 90 staan welgeteld drie nummers die gemaakt zijn door Vlamingen. Op 48 vind je Daar Gaat Ze van Clouseau. Op 49 Liefde Voor Muziek van Raymond van het Groenewoud. En op 78 Fantastig Toch van Eva de Roovere. Dus wél André Hazes, Guus Meeuwis, Bots en Normaal. Geen Kreuners, Nieuwe Snaar, Noordkaap, Bart Peeters, Kommilfoo of Gorki. Het zou grappig zijn als het niet zo treurig was.

Toen in 2014 De Bezige Bij zijn vestiging in Antwerpen sloot, leidde dat in Vlaanderen tot veel ophef. In Nederland werd de sluiting schouderophalend ontvangen. Lees nog even mee met Ilja Leonard Pfeijffer in nrc.next, 6 juni 2011: „Alle Vlamingen worden uitgegeven in Amsterdam. Er bestaan geen Vlaamse uitgeverijen. Afgezien van Vlaamse uitgeverijen die wel bestaan, maar daar publiceren alleen huisvrouwen en gepensioneerde priesters”.

Hebben Nederlandse intellectuelen intussen door dat de taal die ten zuiden van Roosendaal gesproken wordt ook Nederlands is? Nou, daar schrik je soms van op. Begin dit jaar bracht Elsevier, naar aanleiding van 200 jaar Verenigd Koninkrijk, een special uit, Ons België. Daarin schrijft hoofdredacteur Arendo Joustra: „Niks is wat het lijkt in België”. En, zo poneert hij met verve, „dat geldt letterlijk voor de taal, althans het Vlaams, dat Nederlands oogt, maar niet is”. Ik zweer het, het staat er. Anno 2015.

Maar misschien is dat onbegrip van Nederlanders over het Nederlands dat in Vlaanderen wordt gesproken enkel een uiting van een veel groter onbegrip en een gevolg van een grote desinteresse.

In 2010 wijdde de gewezen hoofdredacteur van NRC Handelsblad, J.L. Heldring, zijn column ‘Dezer Dagen’ aan de Vlaams-Nederlandse betrekkingen. „Waarom ben ik ooit begonnen met het lezen van De Standaard?”, schreef Heldring. „Omdat ik vond dat ik iets moest weten van ons buurland. Als dat ooit zou uiteenvallen (…) dan zou dat gevolgen hebben voor het interne evenwicht in Europa, dus ook voor Nederland”. Buurland België draagt als dusdanig niet echt zijn belangstelling weg. Maar wél de mogelijke gevolgen van een boedelscheiding aan de zuidgrens van Nederland.

We doen vanuit Vlaanderen opmerkelijk genoeg heel gemakkelijk vergoelijkend over dat gebrek aan belangstelling vanuit Nederland. Geert Buelens, Vlaming in Nederland, schrijft in een recente publicatie: „Het valt Nederlanders niet aan te rekenen dat ze de Belgische staatshervorming nooit hebben begrepen en dus het onderscheid tussen ‘Vlaanderen’ en ‘België’ nooit onder de knie hebben gekregen”.

Het is daarom opmerkelijk om vast te stellen dat de Vlaamse politici intussen graag volhouden dat Nederland wel degelijk Vlaanderen kent. Kijk eens wat Geert Bourgeois, minister-president van de Vlaamse regering, in de Volkskrant laat optekenen. „Belangrijk is dat de Nederlandse politici Vlaanderen wel goed kennen. Die weten welke bevoegdheden Vlaanderen heeft en welke bevoegdheden bij België zitten. Nederland gaat daar heel complexloos en correct mee om”.

Daar durf ik aan te twijfelen. Ik kom voortdurend Nederlandse politici tegen die er geen benul van hebben welke bevoegdheden waar zitten.

En kijk eens naar de uitnodiging die Axel Buyse, de Algemeen Afgevaardigde van de Vlaamse Regering in Den Haag en dus de onofficiële ambassadeur van Vlaanderen in Nederland, zendt om mij uit te nodigen voor de receptie ter gelegenheid van het Feest van de Vlaamse Gemeenschap. Daarin schrijft hij: „Voor Nederlanders is de staatsstructuur van federaal georganiseerde landen als Duitsland of België niet vanzelfsprekend”. Axel Buyse legt daarom netjes uit dat Vlaanderen „zijn eigen buitenlands beleid voert over de overheidsbevoegdheden waarop de Vlaamse autonomie slaat, zelfstandig verdragen afsluit met andere landen en dan ook een eigen uitgebreid diplomatiek netwerk heeft”. Hij gaat verder: „Als deelstaat met een sterke eigen identiteit voert Vlaanderen ook een eigen vlag, met een eigen volkslied en een eigen nationale feestdag”.

Nooit kreeg ik een uitnodiging met zo’n mooi lesje in staathuishoudkunde op de invitatie gedrukt.

Neen, we kennen elkaar niet goed en daarom gebruikt Van Istendael terecht over Nederland het beeld van „een afgelegen eiland, waar de inboorlingen zich te buiten gaan aan raadselachtige rituelen als daar zijn het achterna hollen van modegrillen, het splitsen van kerkgenootschappen en het weghakken van uitsteeksels boven het maaiveld”.