Sinds juni 2011 zaten Nederlandse militairen en politietrainers met rond de 500 man in Kunduz. De laatste zes militairen keerden in oktober 2013 terug. De Nederlandse aanwezigheid kon politiek worden beschouwd als ‘goedmakertje’ voor het omstreden vertrek in 2010 van Nederlandse militairen uit de provincie Uruzgan. Daar had Nederland met gemiddeld 2.500 man sinds 2006 gezeten. In totaal 25 Nederlandse militairen verloren er in die vier jaar het leven.
Begin 2010 werd het vierde kabinet Balkenende (CDA en VVD) het niet eens over het nog eens verlengen van de missie in Uruzgan. De PvdA wilde stoppen. Het leidde tot de val van het kabinet. De terugtrekking schaadde de internationale reputatie van Nederland. Opeens waren ‘we’ bijvoorbeeld niet meer welkom op bijeenkomsten van de G20, de groep van twintig rijkste industrielanden.
In het voorjaar van 2010 namen oppositiepartijen D66 en GroenLinks in het kader van ‘schadeherstel’ het initiatief om toch iets te doen in Afghanistan: het zou een minder gevoelig liggende politietrainingsmissie, moeten worden. Met moeite sprokkelde het minderheidskabinet Rutte (VVD en CDA) begin 2011 een meerderheid bijeen voor zo’n missie in Kunduz. Deze kwam er dankzij de steun van GroenLinks dat aanvullende voorwaarden stelde. Zo mochten door Nederland opgeleide agenten niet meevechten tegen de Talibaan en moest er ook een agentvolgsysteem worden ingevoerd. In de praktijk bleek dat onuitvoerbaar. En het was moeilijk voldoende op te leiden agenten te vinden. De Kunduz-missie eindigde een jaar eerder dan bedoeld, omdat de Duitsers waar Nederland was ingekwartierd eerder vertrokken.
Is alles voor niks geweest? „De val van Kunduz is een enorme klap voor alle inspanningen die zijn geleverd”, zegt Tweede Kamerlid Han ten Broeke (VVD). Maar de militaire acties van de internationale gemeenschap hebben toch wel degelijk effect gehad, meent hij. „Afghanistan is niet meer het vliegdekschip van waaraf het internationaal terrorisme kan opereren.”