‘Iedere nacht waren er razzia’s. Vier leden van mijn organisatie werden opgepakt. In november begonnen de regens. De rivier de Brantas ging sneller stromen en werd modderig. Tussen afgerukte takken en dode bladeren dreven menselijke ledematen en lichamen zonder hoofd.”
Zo begint één van de schaarse ooggetuigenverslagen van een vergeten massamoord, een halve eeuw geleden. Het geweld barstte los in oktober 1965, in Indonesië. Deze herinneringen zijn opgeschreven in 1989. Verderop in het verhaal komt het moorden heel dichtbij.
„Op een nacht hoorde ik lawaai uit de richting van het abattoir. Ik kroop er heen en lag op mijn buik in het struikgewas. Een paar seconden later klonk het geluid van een auto. Enkele leden van Banser [een islamitische militie die actief was in Oost-Java, red.] stapten uit een jeep. Sommigen van hen waren in het zwart. Ze hielden een stuk rotan van een halve meter lang in hun linkerhand en in hun rechterhand een kapmes. Er arriveerde een vrachtwagen met militairen. Een man werd eraf getrokken. Zijn handen waren op zijn rug gebonden en hij werd door drie man voortgesleept als de steel van een bananenboom. In het licht van een petroleumlamp zag ik zijn gezicht en ik kreeg een schok. Het was meneer Mukdar, het hoofd van de lagere school in Kedurus.
„Hij was heel zwak, maar hij moest staan en vragen beantwoorden. De oude man zei niets. In plaats daarvan begon hij het lied te zingen dat PKI-leden [communistische partij, red.] zo vaak zongen: de Internationale. Hij kreeg een harde duw van een jongeman in het zwart en viel op zijn gezicht. De Banser gaf hem een klap in zijn nek en hij raakte bewusteloos. Zijn hoofd werd afgehakt en in een zak gestopt. Toen sleepten ze hem naar de rivier en smeten hem erin. Er werd nóg een lichaam in het water gegooid, ook zonder hoofd. En nog een. Ik kon de onthoofde lijken die langs dreven op den duur niet meer tellen.”

In oktober 1965 werd het hoofdkantoor van de PKI in brand gestoken.
De verteller was in 1965 lid van een linkse jeugdorganisatie in Kedurus, een plaatsje bij Surabaya, hoofdstad van de provincie Oost-Java. De Brantas is de langste rivier van Java en stroomt bij Surabaya in zee. Na weken moorden werden de vele lijken een gevaar voor de drinkwatervoorziening van de stad; voortaan werden de slachtoffers in massagraven gegooid.
Volgens de meeste waarnemers zijn tussen oktober 1965 en maart 1966 een half miljoen Indonesiërs vermoord. Zij waren leden van de PKI, destijds de grootste niet-regerende communistische partij ter wereld, van vakbonden en organisaties van boeren, vrouwen en jongeren die waren verbonden met de PKI, en van de linkervleugel van de nationalistische PNI. De hele politieke linkerzijde van Indonesië werd in de jaren 1965-’66 vermoord, geïnterneerd of in ballingschap gedreven. De operatie werd geregisseerd door anticommunistische officieren in de legertop onder leiding van generaal-majoor Soeharto. Hij liquideerde niet alleen de PKI, maar zette ook Soekarno, de eerste president van Indonesië, op een zijspoor en werd in 1967 zelf president. Zijn regime, de Nieuwe Orde, dat werd geboren uit dit bloedbad, zou standhouden tot 1998.
Hoe kwam het tot deze massale geweldsuitbarsting?
Hardnekkig gerucht
In 1965 regeerde president Soekarno over een verscheurd land dat ook nog eens overhoop lag met zijn buren. Nadat hij het parlement in 1959 had ontbonden en een presidentieel bewind had ingevoerd, ontstond er een buitenparlementaire krachtmeting tussen de goed georganiseerde PKI en de in meerderheid anticommunistische strijdkrachten. Soekarno speelde de twee rivalen behendig tegen elkaar uit. Zijn buitenlandse politiek kwam neer op luidruchtig antikolonialisme en een politieke vrijage met Peking. De vorming van de Federatie Maleisië, met onder meer voormalig Brits Borneo, beschouwde hij als een ‘imperialistische omsingeling’ en in 1963 begon hij een Konfrontasi met de jonge buurstaat. Soekarno kondigde de vorming aan van een ‘vijfde macht’, een volksmilitie die rechtstreeks onder zijn bevel zou moeten staan. Bij de landmacht, vooral bij de Strategische Reserve onder commando van generaal-majoor Soeharto, stuitte deze confrontatiepolitiek op weerstand en zag men zo’n ‘vijfde macht’ als een rivaal van de reguliere strijdkrachten.
In augustus 1965 speelden Soekarno’s nierstenen op. Hij weigerde zich te laten opereren en liet artsen uit Peking komen. De PKI en de landmacht verdachten elkaar van coupplannen voor het geval de president zijn functie niet langer zou kunnen uitoefenen. Er ging een hardnekkig gerucht dat een ‘Raad van Generaals’ klaar stond om de macht over te nemen. Het presidentiële garderegiment was niet alleen hondstrouw aan zijn leider, maar stond ook open voor PKI-propaganda over ‘corrupte generaals’ en het verhaal van zo’n rechtse ‘Raad’. Dat was mogelijk in omloop gebracht door het leger om de linkerzijde tot avonturen te verleiden. Als dat zo is, heeft het gewerkt.
Tijdlijn: aanloop naar de genocide (1959-1965)
In de nacht van 30 september op 1 oktober kwamen eenheden van het garderegiment, versterkt met twee bataljons uit Midden- en Oost-Java, in actie. Hun aanvoerder was luitenant-kolonel Untung bin Sjamsuri, een van de commandanten van Soekarno’s paleiswacht. Zij noemden zichzelf ‘30 september beweging’.
Die nacht lichtte de ‘beweging’ in Jakarta zes generaals van hun bed die daarbij, in de paniek en de verwarring onder de slecht voorbereide ontvoerders, het leven lieten. Het was de bedoeling geweest hen voor te geleiden voor president Soekarno en hen hun putschplannen te laten opbiechten. De twee bataljons bezetten strategische plaatsen in de hoofdstad, waaronder het radiostation. Generaal Soeharto bleef buiten schot en maakte korte metten met de onbeholpen actie. Hij heroverde in een handomdraai het radiostation en verklaarde dat de PKI een greep had gedaan naar de macht. Alle kranten, behalve het legerorgaan, kregen met onmiddellijke ingang een verschijningsverbod. De legerkrant schreef dat leden van de communistische vrouwenbeweging die fatale nacht de zes generaals met scheermesjes hadden ontmand, wat later bij autopsie een verzinsel bleek te zijn.
De vonk in het droge gras
De Canadese historicus John Roosa maakte een nauwkeurige reconstructie van deze ‘coup’, waarvan slechts een enkele PKI-leider tevoren op de hoogte was. De titel van zijn boek is tegelijk de essentie: Pretext for Mass Murder (2006). De mislukte actie, schrijft Roosa, was het perfecte voorwendsel voor Soeharto en de zijnen om hun plannen voor het grijpen van de staatsmacht uit te voeren. Volgens één van de samenzweerders, kolonel Latief, had hij Soeharto tevoren in vertrouwen genomen en liet deze hen begaan, maar dat is niet meer te bewijzen.
In de zes maanden daarna leidde het leger een jacht op alles wat links was.
Bij het moorden schakelden de militairen op grote schaal hulptroepen in. In Oost-Java waren dat leden van islamitische jongerenorganisaties, op Bali jonge nationalisten en in Oost-Indonesië leden van kerkelijke organisaties. Vanwaar die bereidheid mee te doen aan massamoord?
Volgens de Australische historicus Robert Cribb was de actie van Untung c.s. ‘de vonk in het droge gras’: „Indonesië had al twintig jaar geen politieke moord meer meegemaakt en dit was een schok. Het nieuws kwam des te harder aan omdat een zorgvuldige propagandacampagne allerlei gruwelijke verzinsels in omloop bracht over de toedracht. Er bestonden allang grote spanningen tussen communisten en hun politieke tegenstanders. De PKI had vijanden gemaakt met zijn militante pleidooien voor landhervorming en zijn tirades tegen ‘kapitalistische bureaucraten’. Toch riep de door het leger aangedikte versie van de moord een plotseling, heftig gevoel van verraad op bij andere Indonesiërs. De moord op de generaals – en hun beweerde verminking – leek het bewijs dat de PKI het kwaad vertegenwoordigde.”
Gerry van Klinken, een in Rotterdam geboren Australiër, is hoogleraar Zuidoost-Aziatische geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Hij deed onderzoek naar de toedracht van de massamoord in West-Timor en Flores, in het oosten van de archipel. „Het leger”, vertelt hij, „had in de twee jaar voorafgaand aan 1 oktober 1965 veel moeite gedaan om eigen netwerken op te zetten. Onder de bureaucratische middenklasse leefde grote angst dat ze haar privileges zou verliezen bij een communistische omwenteling. Er was ook sprake van intensieve propaganda. Overal ging het gerucht dat de PKI lijsten had met namen van mensen die zouden worden afgemaakt als de tijd daar was. Die lijsten zijn nooit boven water gekomen, maar iedereen geloofde erin. Nu nog.”
In Oost-Indonesië namen de militairen zelf de liquidaties voor hun rekening, maar zij betrokken maatschappelijke groeperingen nadrukkelijk bij het ondertekenen van dodenlijsten.

Het vernielde hoofdkantoor van de PKI in 1965.
Van Klinken: „In Maumere, een stad op Flores, werden anticommunistische leiders van de Katholieke Partij, van de rechtervleugel van de nationalistische PNI en van nog wat kleinere partijtjes, bij elkaar geroepen in het huis van de militaire bevelhebber. Die zei: we hebben hier een aantal arrestanten; wat gaan we met hen doen, gaan we ze ‘veiligstellen’? Iemand zei ‘bedoelt u dit?’ – hij maakte een gebaar van keel afsnijden – en de commandant knikte. Ze zeiden: daar gaan wij niet over, dat is aan de rechtbank.
„Toen werden de leiders in een zaaltje gezet, met de deuren op slot en soldaten met geweren in de aanslag , en herhaalde de commandant: ‘Wat gaan we met hen doen? Iedereen moet zijn verantwoordelijkheid nemen’. Het was heel lang stil. Toen nam de man van de PNI het woord. Hij was het meest kwetsbaar, want de PNI had ook een militante linkervleugel. Hij zei: ‘We moeten dit onkruid met wortel en tak uittrekken.’ De handtekeningen werden gezet. Die avond zijn de arrestanten allemaal afgemaakt door het leger.”
‘Het beste nieuws in jaren’
De moorden voltrokken zich grotendeels buiten het blikveld van de wereld. Een enkele buitenlandse correspondent bezocht achteraf de gebieden waar het meest was gemoord, zoals Oost-Java en Bali, maar altijd onder militaire begeleiding. En de internationale reacties op hun berichten waren getekend door het heersende Koude Oorlogsklimaat. De wereld wilde liever niet te veel details horen over wat er ginds gaande was. In een artikel onder kop ‘Vengeance’ noemde Time Magazine de repressie van de PKI in 1966 ‘The West’s best news for years in Asia’.
De massamoord op de Indonesische linkerzijde is internationaal nooit erkend als genocide. Cribb, Van Klinken en andere wetenschappers doen dat wel, zij reppen van de opzettelijke uitroeiing van een politieke groepering. De VN erkennen alleen systematisch geweld tegen ‘nationale, etnische, raciale en religieuze groepen’ als genocide. Door een ironie van de geschiedenis was het de Sovjet-vertegenwoordiging in de commissie die in 1948 een ontwerpconventie op genocide opstelde, die voorkwam dat ook politieke groepen er onder zouden vallen. De Sovjet-Unie kreeg steun van andere landen, zoals Iran, Egypte en Uruguay, die wilden voorkomen dat de conventie hun handen zou binden bij optreden tegen de oppositie in eigen land.
Roosa, Cribb, Van Klinken, het zijn vooral buitenlandse wetenschappers die kritisch onderzoek hebben gedaan naar deze bloedige episode. De meeste Indonesische wetenschappers houden nog steeds vast aan de kenschets die Taufik Abdullah, de nestor van de Indonesische historici, ervan gaf. Het was een tragisch ‘horizontaal conflict’ geweest, een spontane afrekening van de volksmassa’s met de gehate communisten. Dat is tot vandaag de officiële versie. Hoewel Indonesische kabinetten sinds de val van Soeharto in 1998 de juridische beperkingen voor mensen die (familie)banden hadden met de PKI hebben versoepeld, is de opvatting nog steeds wijdverbreid dat die partij het kwaad zelve was.
Toen president Abdurrahman Wahid in 2000 voorstelde om het uit 1966 daterende verbod op de PKI in te trekken, barstte er een storm van protest los en werd hij gedwongen ervan af te zien. Het voorstel was extra pikant omdat Wahid de geestelijke leider was van de islamitische beweging Nahdlatul Ulama (NU). En de jeugdbeweging van de NU was in Oost-Java voorop gegaan bij het oppakken en ombrengen van linkse medeburgers.
Waar komt die wijdverbreide weerzin vandaan om de gebeurtenissen van een halve eeuw geleden kritisch onder ogen te zien? Is het angst voor het leger? Of het besef: we zijn allemaal medeplichtig? Van Klinken: „Ik denk het laatste. De tactiek van de militairen in die jaren is heel effectief geweest. Toen zijn grote aantallen Indonesiërs er voor altijd bij betrokken. Niet alleen bij het voltrekken van al die doodvonnissen, maar ook bij de rechtvaardiging achteraf. Zo wordt het verhaal van communistische dodenlijsten nog steeds doorgegeven. Het was doden of gedood worden. Toch, merk ik, begint een kleine groep jonge historici kritische vragen te stellen en zelf naspeuringen te doen. En dat is een begin.”