Beeldhouwer Auke de Vries (1937) heeft twee ateliers. Dit is het kleine, op de zolder van zijn Haagse woonhuis. Onder een schuin dak hangen en staan overal ranke sculpturen, ontploffinkjes van kleuren en vormen, van metaal, karton, hout, ijzerdraad. Op tafels en vloer zwerven vellen met aantekeningen, ontwerpen en berekeningen.
„Hier voel ik me als een boer die over zijn land loopt”, zegt De Vries.
Het lijkt ook of u hier de hele tijd met uzelf in gesprek bent.
„Ja, dat kan kloppen.” Eigenlijk houdt hij daar nooit mee op. In het grote overzichtsboek (NAi uitgevers, 2012) over De Vries zie je hoe letterlijk dat is: op menige schets, berekening, tekening maant hij zichzelf, in strakke potloodletters. ‘Te complex’? schreef hij op een bouwtekening voor het Maasbeeld bij de Willemsbrug in Rotterdam, en ook: ‘kunst is geen entertainment’. Op het ontwerp voor een 50-guldenmunt, met aan de ene kant koningin Beatrix en aan de andere kant de handtekening van haar zoon (en dus níet zijn profiel): ‘MIJN VERHAAL’ . En: ‘mag CRIPTIES zijn’.
Op de atelierzolder tikt Auke de Vries tegen een hangend, groen geschilderd metalen groeisel met een gouden uitbouwtje. Hij wijst hoe je blik kan verdwalen in de holtes en de openingen. Mooi hè? En zegt dan: „Er is hier niks.”
Niks? Het is hier bomvol!
„Ik bedoel: er is hier geen beeld. Dit zijn brokstukken. Ik maak ze, maar ik snap ze niet. Snappen is er niet zo bij.” Hij wijst naar een grijs geschilderde metalen vorm, een soort oester. „Over deze had ik grote ergernis. Maar ik kon het ook niet laten om ’m niet te maken. Hij mag blijven, denk ik.”
Op dit formaat?
„Ja, dit is het formaat.”
Niet zo groot dus.
„Iedereen denkt dat ik alleen maar grote dingen maak. Niemand ziet dat gedoe hier.”
Dat iedereen dat denkt, is zo verwonderlijk niet. Zijn kleinere, vrije werken staan en hangen in musea. Het zichtbaarst is De Vries met zijn sculpturen in de openbare ruimte. De jakkerende krinkelingen langs de rails bij station Hollands Spoor in Den Haag. Het Maasbeeld dat over het water scheert naast de Willemsbrug in Rotterdam. In Dronten, Barcelona. Maagdenburg, Amsterdam, Wiesbaden, Zwolle en nog veel meer steden steigeren zijn werken. Vaak wiegen ze. Ze zijn feitelijk loodzwaar, maar zo zien ze er niet uit. Nee, evenwicht is er om te tarten. En de zwaartekracht moet niet zo raar doen.
U maakt geen standbeelden maar beweegbeelden. Visioenen.
„Een generaal op een paard wordt het nooit, nee. Maar visioenen, dat klinkt zo religieus. Alsof er zich plotseling een dame voordoet. Het zijn verschijningen, zou ik zeggen.”
Hoe definieert u uw stijl?
„Ik hoor wel eens: je ziet gelijk dat het een Auke de Vries is. Hoezo? Ik heb geen handelsmerk, ik ben Botero niet [de Spaanse schilder en beeldhouwer van steevast mollige mensen en dikke voorwerpen, red]. Of het moet zijn dat mijn beelden zich altijd met de ruimte bemoeien. De ruimte is bezig een beeld te verkleinen, vergis je niet. Is een beeld te klein, dan doet het je niets. Is het te groot, dan wordt het ordinair. Is een beeld goed, dan beweegt het zich in de ruimte als een vis in het water.”
Wat bedoelt u met ruimte?
„Ruimte is het niks. Ruimte is waar ik nu in zit en jij ook. Als ik een sigaretje opsteek, dan zie je de rook weg deinen. Die rook wijst de ruimte aan. Mijn beelden doen dat ook. Het Maasbeeld commandeert de ruimte boven het water van de Maas. Gelandet attendeert op de hemel boven Berlijn.”
Gelandet, ‘geland’, is misschien wel De Vries’ ongelooflijkste beeld: het weegt elf ton, en wie het wil zien moet het hoofd in de nek leggen. Het steekt hoog boven de straat acht meter uit over de rand van het dak van de Daimler Chrysler-hoogbouw aan de Potsdamer Platz in Berlijn. Het lijkt te wankelen, alsof het, inderdaad, net geland is en zich nu weer af wil zetten.
Auke de Vries groeide op in Friesland. „In Tietjerksteradeel. Het platteland, met hier en daar een boerderij. Op zekere leeftijd denk je: waar zijn hier de meiden? De natuur zat me in de weg. De natuur was er altijd. Ik houd van steden, een stad is tot en met de stoeptegels door mensen verzonnen.”
Na de oorlog verhuisde het gezin naar Leeuwarden. De Vries wilde tekenen, kunstenaar worden. „Mijn vader zei: hoe stel je je dat voor? Doe de ambachtsschool, dan kun je je altijd redden.” En zo gebeurde. De Vries volgde drie jaar de ambachtsschool, werd aangenomen voor de Kunstacademie in Den Haag en redde zich vervolgens vanaf het begin van de jaren zestig uitstekend als schilder. En hij ging etsen. Om greep te krijgen op vormen en lijnen bouwde hij kleine landschapjes. „Voor mij waren die staketsels stillevens, een equivalent van peren en appels in een schaal. Die dingen hadden altijd kleur, want ik maakte ze met wat ik vond of had. Een stukje hout, een blokje plastic. Of zoiets.” De Vries wijst op de grond. Er ligt een kleine rode clownsneus.
In 1978 kwam Hans Locher, directeur van het Haags Gemeentemuseum, bij hem langs om werk uit te zoeken voor een tentoonstelling. „Hij zei: moeten die dingen ook mee? Ik begreep niet waar hij het over had. Hij bedoelde de modellen voor mijn etsen.” Met Lochers achteloze opmerking begon De Vries’ beeldenkunst. En de kleur, die hij al etsend achter zich had gelaten, kwam in overvloed terug.
Een grote opdracht kreeg hij een jaar later al, voor een sculptuur bij de nieuwe Willemsbrug in Rotterdam. Het werd het Maasbeeld, een 200 meter lange sculptuur. „Het beeld stijgt en daalt met het water, eigenlijk is die beweging het beeld. Het is elke keer anders, soms verdwijnt het bijna in het licht. Ik dacht, het hoeft niet gelijk zichtbaar te zijn. Dat is die brug al.”
In 1982 was het beeld klaar. Niet tot ieders genoegen. „Er was onvoorstelbaar veel weerstand tegen. Het kwam doordat het een miljoen kostte – en dat voor een beeld dat niet eens op een beeld leek. De maquette werd vernield en ik kreeg heftig verwijtende brieven. Terwijl we aan het beeld werkten, stonden aan de wal de mensen te schelden: kom van dat schip af, dan verzuipen we je! Er zijn aanslagen op het beeld gepleegd, met enorme bijlen wilden ze de kabels doorhakken. Er is zelfs een soort bom aan gehangen.”
Trok u zich dat erg aan?
„Het was behoorlijk emotioneel. Wat me vooral raakte, was dat het beeld als provocatie werd beschouwd, met mij als iemand die maar wat deed. Hoe ongelooflijk complex het is om tot zo’n beeld te komen, hoe ik gewikt en gewogen heb voor de plek, ze wilden het niet eens horen. Ik heb veel mensen gesproken die het belachelijk vonden of onmogelijk. Ik kon ze meestal overtuigen. Maar het leek niet op een beeld, dat was waar.”
En nu is het Maasbeeld in Rotterdam zeer geliefd.
„Ja, en zo moet dat ook zijn. Je kunt niet zomaar wat in de openbare ruimte doen. Een beeld verandert de omgeving. Het voegt iets toe, dus moet ik het kunnen verantwoorden. Bovendien mag een beeld zich niet opdringen. Heeft iemand er geen zin in, dan moet hij het kunnen negeren.”
U krijgt de Wilhelminaring. Een belangrijke prijs.
„Ik wist niet dat die prijs bestond. Je zou het misschien niet zeggen maar ik verstop me zo’n beetje. Ik heb geen website en zo. Ik ga niet de boer op en ik wil niemand behagen. Waarom zou je? Mijn vriend Carel Visser heeft de Wilhelminaprijs ook gekregen, maar dat weet ik pas sinds kort. Hij heeft het me nooit verteld.”
Hij vertelt enthousiast over de opdracht voor een beeld in Apeldoorn, onderdeel van de prijs. Ja, hij heeft daar plannen voor. Nee, die gaat hij nog niet onthullen. Hij moet nog steggelen over de plek.
Apeldoorn, verzet je nou maar niet. Auke de Vries krijgt meestal zijn zin. En hij heeft altijd gelijk.