Hoe hij het vindt om te leven omringd door zijn verleden? Aat Veldhoen kijkt niet-begrijpend. De kunstenaar die al dertig jaar aan de Amsterdamse Wittenburgergracht woont heeft net een rondleiding gegeven door zijn huis; in het immense grachtenpand is geen meter muur te vinden zonder schilderij, ets of beschilderd stuk aardewerk. Er zijn naakten, veel naakten: van de deurklink, een in brons gegoten erectie van de kunstenaar, tot de seksuele scènes op een portret van koningin Juliana uit de jaren zeventig. Ook hangen er enkele werken waarop Veldhoen copuleert met een van zijn echtgenotes. Verder reusachtige kleurrijke werken, zoals een landschap in Ruigoord dat in de jaren negentig door havenuitbreiding verdween, en tedere doodsportretten van familie en vrienden. Veldhoen mompelt hakkelig: „Ik kijk niet anders naar de wereld dan toen ik al deze werken maakte.” Hij lacht er schalks bij. Melancholie is duidelijk niet aan hem besteed.
In gesprek gaan met Aat Veldhoen over de grote monografie die over hem is verschenen ter ere van zijn tachtigste verjaardag – Aat Veldhoen, de Roes van het scheppen – is moeilijk. Praten gaat hem sinds een zware beroerte in 2004 moeilijk af. Maar wat hij mooi vindt, kun je sowieso beter zien dan uitleggen zegt de kunstenaar. Toelichting hebben de vaak expliciete werken die Veldhoen sinds de jaren vijftig maakt meestal niet nodig.
„Aatje werkt nog dagelijks”, vertelt voormalig minister Hedy d’Ancona, Veldhoens huidige partner. Ze is samen met zijn vaste schildersmodel en mede-auteur van de monografie Natasja Rietdijk, aan tafel komen zitten om de woorden van de kunstenaar te ‘vertalen’ waar nodig. Hoewel hij sinds de beroerte zijn rechterhand niet meer kan gebruiken, gaat er geen dag voorbij zonder dat Veldhoen tekent of etst. Het koppel gaat regelmatig op reis, bezoekt optredens in het concertgebouw of de schouwburg, maar voor inspiratie hoeft Veldhoen zijn huis niet te verlaten, vertelt hij. Waarom zou hij: modellen komen langs, nieuws verneemt hij via de media en hier kan hij eindeloos verder werken aan de honderden kunstwerken die verspreid staan door het huis, vult d’Ancona aan. Als ze vervolgens begint over hun prachtige uitzicht op de Oosterkerk en de suggestie dreigt van een kunstenaar die gezapig van zijn oude dag geniet, interrumpeert Veldhoen: „Op een van mijn laatste tentoonstellingen zijn er nog werken van me verwijderd!”
Rietdijk legt uit dat in het Jan van der Togtmuseum in Amstelveen in 2013 twee schilderijen van Veldhoen kort van de muur werden gehaald. De burgemeester zou met Japanse gasten in het museum lunchen en overijverige ambtenaren vreesden dat zij aanstoot zouden kunnen nemen aan een met blote borst geportretteerde Japanse vrouw. „We worden steeds preutser”, vult Veldhoen aan.
Controverse, Veldhoens naam is er onlosmakelijk mee verbonden. En met de rotaprenten die hij in 1964 maakte en die performer Robert Jasper Grootveld vanaf zijn bakfiets verkocht voor 3 gulden per stuk. Ze wilden zo kunst voor een breed publiek toegankelijk maken. Het leverde de twee een rechtszaak op omdat enkele van de prenten als „zinneprikkelend voor de jeugd” werden beschouwd. Toch zijn het net de relletjes tijdens het leven van Veldhoen die minder centraal staan in de nieuwe monografie. Volgens initiatiefnemer Ed de Heer werden Veldhoens levensstijl en zijn optredens tijdens manifestaties tegen koningshuis of establishment al te vaak belicht. Zijn werk zelf bleef vaak onder de radar van kunstjournalisten en critici. Gedeeltelijk omdat Veldhoen genoot van de aandacht die hij genereerde met mediagenieke acties, maar ook omdat hij altijd figuratief is blijven schilderen, zelfs in tijden dat het abstracte in de schilderkunst zeer in zwang was. Hij bleef daardoor volgens De Heer, voormalig directeur van Museum Het Rembrandthuis, altijd onterecht in de marge van de artistieke output van Nederland.
In het boek bespreekt De Heer verschillende onderwerpen die heel Veldhoens carrière aanwezig zijn in zijn werk, zoals humor, huiselijkheid, de strijd tegen onrecht en seks. Ook minder bekende facetten van Veldhoens productie worden in het boek belicht: zijn beeldhouwkunst, keramiek, de duizenden polaroidfoto’s die hij maakte als voorstudie en die hij soms bewerkte tot zelfstandige kunstwerkjes.
Over de vraag wat hij zelf een hoogtepunt in zijn lange carrière vindt, moet Veldhoen niet lang nadenken. Hij slaat De Roes van het scheppen open bij een ets van een barende vrouw. In 1959 kreeg Veldhoen toestemming om in de verloskamers van het Wilhelmina Gasthuis te tekenen. Even lijken de zinnen weer vanzelf te komen. Veldhoen: „Als er ’s nachts kinderen werden geboren, kreeg ik telefoon. Dan ging ik er meteen heen en hoorde bij binnenkomst al het geblèr van die vrouwen. Dat was zo verschrikkelijk mooi. Nog slaperig, met een witte jas aan, begon ik dan te tekenen. Niemand had iets in de gaten, ze dachten: daar staat een assistent te schrijven. Zoiets kan nu niet meer.” Veldhoen lijkt meer te willen vertellen, maar zijn spraak hapert.
Hij stelt voor om even de kelder van het huis te bekijken waar zijn etspers staat. We passeren onderweg een reusachtig portret van kunsthistoricus Rudi Fuchs. Veldhoen trok de voormalige directeur van het Stedelijk Museum een zwarte bisschoppensoutane aan, zette hem voor een fluorescerende groene achtergrond en schilderde op zijn sjerp Mondriaanachtige kleurvlakken. Een kunstpaus.
Waarom is Veldhoen zelf nooit afgeweken van het figuratieve pad? Veldhoen: „Als ik figuratief werk kan ik dieper tot de menselijke ziel doordringen. Menselijk lijden tonen, zoals Rembrandt dat deed, dat kun je toch niet abstract?”
Vindt hij het zelf vervelend dat hij altijd meer aandacht genereerde met relletjes dan met zijn werk? Veldhoen: „Degenen die de relletjes veroorzaakten waren de anderen, niet ik. Ik maakte gewoon het werk wat ik wilde maken.” Zelfs een werk als Seks en het Muiderslot uit 1977, waar een gepenetreerde vagina zweeft onder het Muiderslot? Veldhoen: „Het is niet mijn bedoeling om te provoceren. Dit werk had ik ook gemaakt als het niet zou hebben geprovoceerd.” Dus als hij 30 zou zijn in 2015 zou hij exact hetzelfde werk maken? „Ja.” Hij lacht opnieuw schalks.
De monografie opent met een uitgebreide biografie van Veldhoen. Hierin reconstrueert Natasja Rietdijk aan de hand van gesprekken met oud-klasgenoten, vrienden, familie en wat Veldhoen haar zelf vertelde het leven van de nu tachtigjarige kunstenaar. Opvallend veel nadruk ligt op de vrouwen in Veldhoens leven. Van zijn allereerste liefde, kunstenares Ankje Bruyn, via zijn drie echtgenotes Lotje, Kabul en Cristi met wie Veldhoen in totaal 8 kinderen kreeg, tot zijn huidige partner Hedy d’Ancona. Hoe bepalend waren deze vrouwen voor zijn leven? Veldhoen: „Vrouwen zijn iets positiefs!”
Rietdijk: „Maar ze waren toch ook van invloed op het soort werk dat je maakte? Lotje gaf je heel veel vrijheid en de ruimte om op te gaan in alles waar je op dat moment in geïnteresseerd was. Kabul wilde dat je gericht was op jullie gezin en minder op de buitenwereld. Wat ook een invloed had op de onderwerpen in je werk. Met Cristi ging de rem er weer af en werden de grenzen weer verruimd.”
Even stilte. Dan ontkent Veldhoen stellig dat hij ander werk zou hebben gemaakt als het karakter van de vrouwen met wie hij relaties had anders was geweest.
Terug in de huiskamer toont Veldhoen een catalogus met zijn complete grafische werk tot 1967. Hij wijst op de 42 rotaprenten die van eind 2014 tot begin dit jaar te zien waren in het Rijksmuseum. „Dit was ook een hoogtepunt.” Vijftig jaar na dato toonde het Rijksmuseum een deel van de werken waar hij en Jasper Grootveld ooit mee op het Spui stonden. Vooral portretten van bekende en onbekende Amsterdammers, naakten en vrijende paren. „Het komt niet vaak voor dat levende kunstenaars daar mogen exposeren.” Het mooiste vindt Veldhoen dat hij volgende maand ook een expositie heeft in kunstenaarskolonie Ruigoord. „Dat ik in een jaar tijd tweemaal voor een totaal ander publiek kan exposeren is geweldig.”