De onderzoekers begonnen met de vraag of het wel moreel verantwoord was eenzame bejaarde mensen gezelschap te laten houden door een robot. Maar toen het onderzoek vijf weken later was afgelopen, was het ethisch dilemma precies omgekeerd: konden ze de robot nog wel weghalen bij die eenzame oude vrouwen?
Computerwetenschapper en psycholoog Johan Hoorn en hoogleraar mediapsychologie Elly Konijn, beiden van de Vrije Universiteit Amsterdam, zijn nog steeds onder de indruk van het experiment dat zij uitvoerden met een ‘zorgrobot’ die Alice heet. Alice heeft het formaat van een peuter, met een plastic lijf en een levensecht gezicht. Ze kijkt de mensen belangstellend aan met haar grote groene ogen, en zegt: „Hallo, ik ben Alice. Een zorg-robot”.
„Ik wil geen robotje in mijn huis”, zei een van de deelneemsters aanvankelijk. Maar bij de tweede of derde ontmoeting was het ijs gebroken „Alice is mijn vriendin”, zei ze toen. Door open vragen te stellen en terug te komen op eerdere onderwerpen lokte Alice telkens een gesprek uit. Ze vroeg om een wandelingetje buiten te maken, hielp met de oefeningen die de fysiotherapeut had voorgeschreven, en speelde liedjes die de deelneemster van vroeger kende, waardoor zij kon meezingen. In een tijdsbestek van vijf weken, met vijf ontmoetingen, was Alice een soort kleinkind geworden voor de deelneemsters. Ze mopperden af en toe dat Alice niet zo veel zei, dat het te lang duurde voor ze antwoord gaf of dat ze haar niet goed konden verstaan. Maar ze accepteerden die tekortkomingen. En ze vergoelijkten het: ‘een heleboel generatiegenoten zeggen ook niet zo veel’.
De neiging van mensen om robots als een levend persoon te ervaren zit diep geworteld in ons brein. Konijn: „Dat werkt het best met gezichten. Denk aan de smiley – twee puntjes en een haakje – dat drukt voor ons al een emotie uit. Emotie en empathie hoeven dus niet in Alice worden ingebouwd, het gaat erom dat we de juiste cues inbouwen, die de suggestie van emotie versterken.”
De ogen van Alice richten zich bijvoorbeeld automatisch op gezichten. „Daarmee wordt de illusie van emotie betrekkelijk eenvoudig neergezet”, zegt Hoorn, „hoewel mensen heus wel beseffen dat Alice een machine is.”
Het nadeel: als daarin iets hapert, wordt het raar. Mevrouw Remkes ziet bij de tweede afspraak meteen dat Alice haar niet goed aankijkt. Ze zegt: ‘Eerst draaide je nog met je hoofd, dat doe je nu niet meer.’ Hoorn: „Achteraf bleek dat een van de camera’s in Alice's hoofd was uitgevallen. Zo zie je hoe belangrijk aankijken is voor de sociale interactie.”
Het vertrouwen dat Alice kreeg, was zo groot dat de deelneemsters openhartiger naar haar waren dan naar de verpleging. Het is wat psychologen het stranger on the train-effect noemen, dat mensen aan een wildvreemd iemand opeens allerlei persoonlijke verhalen opbiechten. Het praten met een robot werkt ook als een dagboek, mensen vertellen hun belevenissen om ze zo te verwerken. Met Alice hoeven ze zich geen zorgen te maken dat de informatie verder komt.
Hoorn en Konijn zijn af en toe ook een beetje geschrokken van de reactie van de ouderen op de vragen van Alice. Hoorn: „Het zijn hoekige vragen die Alice bij de eerste kennismaking stelt. Die hebben we niet zelf bedacht, die komen een beetje aangepast uit de standaardvragenlijst die zorgverleners gebruiken. Maar we schrokken wel een beetje van het effect.”
Alice vraagt: „Voelt u zich wel eens eenzaam?” Mevrouw Remkes bevestigt dat. Ze vraagt door: „Wanneer vooral?”
Mevrouw Remkes : „Tja, elke dag. Er komt nooit iemand.” „Oh, dat is jammer”, reageert Alice. Mevrouw Remkes kijkt weg, ze beseft hoe eenzaam ze zich voelt.
„Dat voelde even akelig, maar het hoeft niet verkeerd te zijn”, zegt Hoorn. „Het feit dat de eenzaamheid nu benoemd wordt kan ook een therapeutisch effect hebben.”
Boze reacties
De documentaire ‘Ik ben Alice’ die van het onderzoek gemaakt is, komt vanavond op televisie en is eerder in bioscopen vertoond. Mensen die de film al zagen voelden zich wel eens bekocht omdat Alice niet geheel autonoom is. Ze reageert deels spontaan, deels via voorgeprogrammeerde vragen en deels gestuurd door iemand achter de computer. Hoorn: „Maar over twee, drie jaar zijn we echt zo ver dat computers autonoom kleine gesprekjes kunnen voeren. Als een robot bijvoorbeeld hoort dat de mevrouw moeder is kan ze vragen naar haar man, of kinderen. En dan vervolgens informeren of het jongens of meisjes zijn. Dat is niet onhaalbaar.”
Er zijn ook een paar mensen boos geworden van de film. Ze vonden dat de zorg voor bejaarden niet uit besteed kan worden aan aan robots. Werknemers in de zorg zijn soms ook argwanend en vragen zich af of zij hierdoor straks hun baan verliezen. Hoorn: „Maar het is niet de bedoeling dat robots de menselijke hulp gaan vervangen, ze zullen die alleen ondersteunen en effectiever maken. Wijkverpleegkundigen hebben nu twee minuten tijd voor een cliënt en moeten dan alweer door naar de volgende. Een robot kan ook onuitputtelijk herhalen, en bijvoorbeeld voortdurend geheugenoefeningetjes doen met mensen die aan het dementeren zijn: „Hoe heet je kind, hoe heet je man?”
Hoorn en Konijn hebben nu gezien wat mogelijk is. Hoorn: „Voor ons is alleen maar duidelijker geworden hoe belangrijk het is dat deze zorgrobots er daadwerkelijk gaan komen. De kwaliteit van zorg wordt niet slechter maar beter met robots.”