Je kon het de afgelopen jaren overal zien. Het zat in het briefje dat Henk Bleker naar Mauro toeschoof bij Pauw en Witteman, de polonaise van Job Cohen bij KoffieMax, de karaoke van Esmé Wiegman bij De Wereld Draait Door. Tijdens de verkiezingscampagne in maart beeldde Alexander Pechtold bij Zondag met Lubach op de danspansjes van de Macarena zijn kritiek op de coalitie uit. Hij deed het zo goed dat je vermoedde dat hij thuis had geoefend.
Wanneer waren politici zich als volksnarren gaan gedragen? En waarom moedigden wij, journalisten, ze aan?
Acht jaar schreef ik over politiek in Den Haag. Ik maakte drie kabinetscrises en talloze crisettes mee, de ondergang van het CDA en de opkomst van de PVV, vier formaties vol curiositeiten, negen verkiezingen, de grootste economische crisis sinds de Tweede Wereldoorlog en de ingrijpende bezuinigingen die erop volgden.
In de marge van die grote gebeurtenissen stapelden de capriolen van onze volksvertegenwoordigers zich op. De vraag drong zich steeds sterker op: waarom deden ze zo gek?
De cynische verklaring lag voor de hand, en is ook overal te horen: het zijn berekenende en schaamteloze pogingen kiezers te paaien, met mooie praatjes en gemaakte gezelligheid.
Of je kon erom lachen: kijk ze eens, de sukkels. Maar ik zag tragiek: radeloze politici, hunkerend naar de verloren liefde van hun kiezers.
In een individualiserende en onzekere maatschappij werden die kiezers steeds ongrijpbaarder. Vroeger hoorden jij en je partij bij elkaar, in goede en slechte tijden. Maar je stem, ooit een weerspiegeling van je identiteit, werd nu een uiting van je humeur.
De liefde, eerder zo vanzelfsprekend, werd problematischer. En politici zochten wanhopig naar manieren om die wegglippende kiezers vast te houden. Tussen politici en kiezers ontstond het soort relatie dat iedereen wel uit zijn omgeving kent. De een is wispelturig, onredelijk veeleisend en onberekenbaar boos. De hunkerende ander doet van alles om de liefde te (her)winnen, de boosheid te bedwingen, de ander te behagen.
Hunkerende politici grepen zich vast aan alles waarvan ze dachten dat het zou werken: slogans konden niet gek genoeg zijn (in Rotterdam praten we Nederlands!). Werd er vermaak gevraagd, dan kon de kiezer dat krijgen: een dansje, een liedje, of een minderjarige asielzoeker die je wilde uitzetten, uitnodigen voor een voetbalwedstrijd, voor de ogen van een paar honderdduizend kijkers.
De zoektocht van politici naar reddingsboeien kreeg steeds absurdere trekken – en journalisten hielpen ijverig mee. Wij kampten tenslotte ook met verlies, van kijkers en lezers. Alles wat toeschouwers trok, moest worden aangemoedigd.
Een mens onder de mensen zijn, benaderbaar, ‘echt’. Dat is, zo hopen politici, de weg terug naar het hart van hun kiezers. Maar écht echt durven de meesten niet te zijn.
Zo kregen we Wouter Bos die met een lege kinderwagen door Amsterdam liep, om te bewijzen dat hij een familieman was. Of Mark Rutte, die tijdens welke campagne dan ook op de markt in Breda rondliep alsof hij ieders beste vriend was, maar elke serieuze toenaderingspoging van een hardwerkende Nederlander in een vloeiende beweging doorslingerde naar een meelopende medewerker.
Wat we zien is geveinsde werkelijkheid, een politieke realityshow van mensen die zich gedwongen voelen aan de hand van een vast script een karikatuur van zichzelf spelen. De hoofdregel is: wees rolvast en eendimensionaal. Dan begrijpt ook de kiezer die eens in de twee jaar per ongeluk twintig seconden lang een politicus op tv tegenkomt, direct wie hij voor zich heeft. Belangrijker nog: de kiezer kan ook direct een oordeel vellen: voor of tegen.
Het resultaat: Geert Wilders is altijd boos, Mark Rutte altijd vrolijk en optimistisch, Arie Slob altijd nederig opbouwend, Kees van der Staaij altijd het staatsrechtelijke geweten, Emile Roemer altijd teleurgesteld bezorgd, Alexander Pechtold altijd moralistisch adrem. Hoe duidelijker de karikatuur, hoe meer houvast je de kiezer geeft, en zelf hebt.
Heeft een politicus wel last van een zichtbaar multidimensionaal karakter, dan loopt hij risico’s. Voor hij het weet is hij onecht, krijgt hij het verwijt trucjes uit te halen en balanceert hij op de rand van onhoudbaarheid.
Het overkwam PvdA-leider Diederik Samsom, die in de verkiezingscampagne van 2012 niet de hem toebedachte rol van verbeten milieuactivist speelde en daarmee grote verwarring zaaide. Ik schreef een boekje over de carrière van Samsom tot dan toe. De vraag die ik achteraf het vaakst kreeg, van journalisten en politici, was: wat is hij nou écht, een ‘staatsman’ óf een activist? De ene karaktereigenschap, zo moest je concluderen, sloot de andere uit.
Nog ongewenster dan stemmingswisselingen is twijfel. Wee de politicus die door innerlijke overtuiging of politieke noodzaak van mening verandert. Als hij verstandig is, dan houdt hij tegen alle redelijkheid in vol dat hij vroeger ECHT hetzelfde vond. Want wie ‘draait’ is onbetrouwbaar, een leugenaar. Onecht.
En het is geeneens een onzinnige conclusie. Als politicus leer je snel dat afwijken van het script je in de problemen brengt. Wie het dus toch doet, toont aan journalisten dat hij zijn zaken niet meer onder controle heeft. Op dagen dat Wilders eens niet vol boosheid op moslims en politici zijn beveiligde verdieping verliet, dacht je al snel: er is iets mis in zijn partij. Dat hij gewoon een slechte dag kon hebben of even geen zin had, was nauwelijks voorstelbaar.
Niet alleen het gedrag en de oneliners zijn gescript. Ook ogenschijnlijke futiliteiten vallen onder de regels van schijnbare onveranderlijkheid. Neem het haar: wie gelooft echt dat Wilders ooit nog een andere kleurspoeling neemt? Om niet te verrassen heeft Pechtold elke acht weken een afspraak met zijn vaste kapper. En toen Emile Roemer iets met zijn haar deed, was het opvallendste niet dat journalisten het ‘opmerkten’ maar dat Roemer zich genoodzaakt zag deze stap toe te lichten.
Dat is dus wat gebeurt: authenticiteit, gefabriceerd, leidt tot gekte.
Niet alleen politici zoeken houvast in hun eigen karikaturen. Journalisten vinden een duidelijke rolverdeling en vaste verhaallijnen ook prettig. Zij zijn tenslotte de producenten van de politieke realityshow. Een redacteur van een praatprogramma heeft hetzelfde belang als de politicus: zorgen dat mensen kijken. Dus geven talkshows cijfers aan hun gasten: sommige politici zijn A+. Zij staan garant voor een paar honderdduizend kijkers meer – als ze zich tenminste volgens verwachting gedragen.
Doet een politicus gekke dingen, zoals over saaie maar belangrijke onderwerpen praten (duurzaamheid!), dan zappen kiezers weg. Programmamakers houden dat van seconde tot seconde bij en dus zakt hij direct naar beneden op de gastenlijst – weg is de gratis zendtijd. Om zulke onaangename verrassingen te voorkomen maken politici en journalisten vooraf een script. Over welke onderwerpen zal het gaan, welke antwoorden geef je op welke vragen, waar mag niet over worden gepraat, passen de andere gasten wel bij het imago dat de politicus zichzelf wil aanmeten? En zelfs gebeurtenissen waarvan je als kijker toch verwacht dat ze gewoon gebeurd zijn, blijken soms in scene gezet. Een partijleider vertelde onlangs dat hij een spontane wandeling met zijn flyers door een winkelstraat moest overdoen voor een nieuwsjournaal, omdat het beeld niet goed was.
Bewust of onbewust, en of ze het toegeven of niet, dragen politieke journalisten zo bij aan de versimpeling en vermakelijking van het politieke bedrijf.
De bestaande rolverdeling wordt bevestigd, afwijkingen van het script genegeerd of afgestraft. Die reflex had bij ons op de krant soms merkwaardige gevolgen. Een onverwachte verhaallijn werd meer dan eens begroet met: ‘Ik heb het nergens anders gelezen, is het wel nieuws?’
Wilde ik een interview met een politicus in de krant krijgen, dan wist ik een ding zeker: zonder enkele alinea’s over de politicus ‘als mens’ kreeg ik het niet verkocht. Om zeker te weten dat ik mijn tijd niet verspilde, ging ik dus vooraf onderhandelen: als jij nou een paar kleurrijke anekdotes over thuis vertelt, kunnen we daarna ook praten over de vernieuwing van het belastingstelsel.
Ik merkte trouwens al gauw dat ik dat eigenlijk helemaal niet hoefde te vragen. Ervaren politici weten hoe het werkt. Ze bedenken dus van te voren met hun medewerkers welke spontane ontboezemingen ze aan de journalist in kwestie zullen geven. Het liefst natuurlijk iets dat ook nog ‘resoneert’ bij de gemiddelde lezers van de krant.
Over die lezers hebben politici alles uitgezocht. Maar partijen houden ook profielen bij van journalisten. Kunnen ze een voorpagina claimen, of zendtijd? Zijn ze geïnteresseerd in ‘het spel of de knikkers’, dus willen ze roddels of beleid? Wat zijn hun obsessies en voorkeuren? Ambitieuze journalisten werken zelf ook aan het perfectioneren van dat profiel. Want als een politicus weet wat hij aan je heeft, dan is aanvoer van het door jou gewenste ‘nieuws’ verzekerd. Iedereen tevreden, zou je denken. Toch is dat schijn. Veel politici en journalisten lijken zich gegijzeld te voelen, al zouden ze het woord nooit gebruiken. Maar uit gesprekken door de jaren heen bleek: Politici en journalisten voelen zich slachtoffer van elkaar. En beide groepen voelen zich overgeleverd aan de wispelturigheid van de kiezers.
Maar is het eigenlijk erg? Politiek ís deels show. Nooit anders geweest, zal nooit anders zijn. Who cares?
De show stopt als de gordijnen dichtvallen. En als het publiek de zaal uitloopt zetten politici hun narrenmutsen af en duiken weer de achterkamers in om daar te doen waarvoor ze zijn aangesteld, en waarom ze ooit hun beroep kozen: maatschappelijke problemen oplossen en het land besturen op een manier die revoluties en burgeroorlog voorkomt. En wie de hoeveelheid wetten en regelingen ziet die ministeries uitwerpen, begrijpt: bestuurd wordt er volop in Nederland.
Maar wat gebeurt er met je als het publiek die zaal nooit meer uitloopt, als de camera niet meer uitgaat, de instantkritieken op Twitter niet verstommen? Als politici en journalisten dus verzeild zijn geraakt in een seizoen van Big Brother? Aan de mensen die zich echt in zo’n huis lieten opsluiten, kon je zien dat ze zichzelf gingen acteren – waarbij ze kozen voor de karikatuur die de meeste kans maakte op kijkersgunst. Gaandeweg leken de bewoners te gaan geloven in de disfunctionele fantasiewereld die ze zo samen in die afgesloten villa bouwden. De realityshow verdrong het echte leven buiten.
Ik denk dat ook de bewoners van het Binnenhof dat risico lopen.
De realityshow die Haagse politici en journalisten dagelijks bijna 24 uur per dag produceren, leidt ook tot verwarring bij de kiezer. Als die show alle andere facetten van het politieke bedrijf verdringt, zullen kiezers politici afrekenen op de karikatuur die ze met behulp van journalisten van zichzelf en elkaar hebben gemaakt.
Als politici dan in de weinige uren dat ze niet in beeld zijn een maatschappij-ontwrichtende verbouwing van de Nederlandse verzorgingsstaat uitdokteren, dan zou het zo maar kunnen dat de kiezer ze niet begrijpt. Dacht hij naar een politiek feuilleton van ruziënde profeten van het eigen gelijk te kijken, blijken ze te hebben samengespannen om de zorg te versoberen. Maar dat past niet in het script!
Kunnen politici, journalisten of kiezers zich eigenlijk aan deze driehoeksgijzeling onttrekken? Elke suggestie van een eenvoudig antwoord zou belachelijk zijn.
Maar af en toe dacht ik wel dit: Stel dat politici zich minder vastklampten aan de personages waarmee ze politiek bedrijven? Als ze durfden (of in staat waren) de complexe, frustrerende modderigheid van hun beroep te verdedigen, in plaats van te verbergen? En zo af en toe tegen hun eigen kiezers durfden te zeggen dat ze géén gelijk hebben? Oké, ze zouden vast een veel kortere politieke carrière hebben, maar mogelijk ook een die hen meer bevredigde.
En als politieke journalisten de ferme taal en de gefabriceerde ophef zouden negeren? Als ze dus zouden weigeren als doorgeefluik te fungeren van de show die politici aan hun kiezers denken te moeten presenteren? Als ze de tijd die ze daarmee overhouden zouden besteden aan het uitzoeken en beschrijven van wat politici eigenlijk doen met hun macht, journalistiek bedrijven dus?
En stel dat meer kiezers hun stem net zo veel aandacht zouden geven als, pak hem beet, de keus voor de vakantiebestemming van het jaar? Want dat de kiezer altijd gelijk heeft, is zeer te betwijfelen. Maar dat hij altijd verantwoordelijk is voor wat er op het Binnenhof gebeurt, staat buiten kijf.